Verkrijgende het einde uws geloofs, namelijk de zaligheid der zielen. 1 Petrus 1:9
Welk een zalig, welk een heerlijk einde is dit; welk een prijs te winnen; welk een overwinning; welk een eindelijke bekroning van alles, wat het geloof heeft aangenomen, de hoop heeft verwacht, de liefde heeft omklemd! Welke twijfel en welke vrees het gemoed moge gekweld hebben, welke pijnlijke verzoekingen de ziel mogen hebben bedroefd, welke diepe smart, welke pijnlijke beproevingen, welke zware schuld en welke harde slavernij haar diep hebben doen zinken; zo diep somtijds, als zou zij ze nimmer weder te boven komen, toch leeft dat geloof, dat een gave en een werk Gods is, door alles heen, en een heerlijk einde is voor haar bereid — de redding der ziel. En wat bevat en betekent dat niet? Bedenk waarvan en waartoe zij gered wordt. Noch het een, noch het ander kan geheel begrepen worden aan deze zijde der eeuwigheid. Gij moogt een flauwe schets van de hel, een flauwe schets van de hemel gehad hebben; gij moogt iets gesmaakt hebben van de toekomende toorn; iets gesmaakt van de heerlijkheid, die zal geopenbaard worden; maar gij hebt van beide slechts weinig gesmaakt. De toorn Gods, de schrik van een schuldig geweten, de angsten der wanhoop, het vallen in de handen van Hem, die een verterend vuur is, moogt gij enigermate gevoeld of gevreesd hebben; maar nooit hebt gij de gehele vreselijke omvang der verschrikkelijke werkelijkheid gekend, want de natuur zou haar niet kunnen verdragen. En zo kunt gij een flauwe schets, een blik, een gevoel, een voorsmaak gehad hebben van de heerlijkheid, die zal geopenbaard worden; maar gij hebt nooit iets daarvan genoten, want de natuur kan niet verdragen, wat de heiligen genieten in de onmiddellijke nabijheid Gods. Maar zo gij iets hebt gezien en genoten van hetgeen, waarvan en waartoe gij verlost zijt, zult gij gedrongen zijn God te danken, voor die korrel van dat waar en levend geloof, en waarvan het einde zal zijn de zaligheid uwer ziel.
Maar de Heer zal uitkomst geven,
Hij, die ’s daags zijn gunst gebiedt.
’k Zal in dit vertrouwen leven
en dat melden in mijn lied;
’k zal zijn lof zelfs in de nacht
zingen, daar ik Hem verwacht,
en mijn hart, wat mij moog’ treffen,
tot de God mijns levens heffen.
Ps. 42:5