Zijn Biografie, Preken en Bijbels Dagboek

Een onbeweeglijk koninkrijk

JC Philpot

En dit woord: Nog eenmaal, wijst aan de verandering der beweeglijke dingen, als welke gemaakt waren, opdat blijven zouden de dingen, die niet beweeglijk zijn. Daarom, alzo wij een onbeweeglijk koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, door die wij welbehaaglijk Gode mogen dienen, met eerbied en godvruchtigheid. Hebr. 12: 27, 28.

Bij het lezen van de bladzijden des Nieuwe Testaments, ben ik soms getroffen geworden door deze twee opmerkenswaardige dingen:

1. De hoogste eerbied, ik mag zeggen, verering, welke onze Heere en Zijn apostelen voor de schriften des Ouden Testaments betoonden. In al hun aanhalingen daaruit, is er een duidelijke bijvoeging, dat elk gedeelte van de schriften des Ouden Verbonds volledig, onmiddellijk en op gezaghebbende toon is ingegeven dat het geheel het gewisse woord Gods is, dat niet verbroken kan worden.

Laat mij u twee of drie voorbeelden geven, teneinde dit feit des te dieper in uw gemoed en geheugen te prenten – een voorzorg zo veel te nodiger in de tegenwoordige dagen, nu er zulke geheime en toch hevige aanvallen gedaan worden tegen de volledige ingeving van de schriften des Ouden Verbonds. Onze Heere zelf gebruikt, in hetgeen gewoonlijk “de bergrede” genoemd wordt, deze treffende uitdrukking: “Want voorwaar zeg ik u: totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch één tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied” (Matth. 5: 18).

Door het woord wet moeten wij meer dan de Wet der tien Geboden verstaan, want in het voorgaande vers had de Heere gezegd: “Denk niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben riet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen” (Matth. 5: 17).

Het woord jota is de naam van de Hebreeuwse klinker i, in die taal slechts door een punt of stip aangeduid; en de uitdrukking tittel ziet op de vorm der Hebreeuwse medeklinkers, welke dikwerf slechts door een lichten pennentrek onderscheiden worden. Dus zouden noch klinker noch medeklinker enig verlies of verandering ondergaan, maar het geheel blijven al het gezaghebbende woord Gods, totdat het geheel zou zijn vervuld.

De volkomen onschendbaarheid van het woord Gods wordt in bijna gelijke bewoordingen door de Heere in Lukas 16: 17 bevestigd: “Het is lichter, dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één tittel der wet valle”. Op gelijken beslissende en gezaghebbende toon zegt Hij: “Indien dan de Wet diegenen goden genaamd heeft, tot welke het woord Gods geschied is en de Schrift niet kan gebroken worden” (Joh. 10: 35), duidelijk verklarende dat ieder woord van de schriften des Ouden Testaments zo onveranderlijk het woord van God was, dat het onmogelijk door wetvervulling kon geschonden worden.

Maar slaat, tot een ander voorbeeld, de weg in, dien de Heere zelf insloeg en satans verzoekingen weerstond in de woestijn. Hij gebruikte één wapen, en slechts één om Zijn snode tegenpartijder terug te slaan en de kracht zijner listige aanvallen te verbreken: “Daar staat geschreven”. Dat was het enige zwaard of schild, welke onze gezegende Heere opnam om elke aanval der verzoeking te weerstaan. Zo nu de woorden door onze Heere op drie verschillende malen onder drie verschillende aanvallen niet het gewisse en werkelijke woord Gods ware geweest, waarom zou de satan dan teruggeweken zijn?

Ware niet elke bewijsplaats door de adem des Almachtigen ingegeven geworden, en zo vast als Gods eigen eeuwige troon, waarom zou de satan dan verslagen zijn geworden, toen hij onze Heere die zware verzoekingen voorstelde? Maar die aartsvijand wist wat sommige Clerikale en Dissentersche Godgeleerden hebben moeten leren, en wel tot hun eeuwige schande en beschaming, dat alle rede Gods is doorlouterd, “en dat al de Schrift van God ingegeven is” (Spreuk. 30: 5; 2 Tim. 111: 16). Maar neemt een ander voorbeeld.

Toen Petrus zijn zwaard trok ter verdediging zijns gezegenden Meesters, zei onze Heere: “Meent gij, dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen geven? Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, die zeggen, dat het alzo geschieden moet?” (Matth. 26: 53, 54). Daar was een stellige, een alles te boven gaande noodzakelijkheid, dat de Schriften zouden vervuld worden, welke elke andere overweging overheerste en overtrof, want God maakt Zijn woord groot, wegens Zijn groten naam (Ps. 138: 2), dat is: getrouwheid aan Zijn woord staat aan het hoofd van al Zijn andere volmaaktheden.

Laat mij, om dit nog dieper in uw gemoed te prenten, er nog één voorbeeld van de lippen des gezegenden Verlossers bijvoegen: In Zijn laatste strijd, “Jezus wetende, dat nu alles volbracht was, opdat de Schrift zou vervuld worden, zei: Mij dorst” (Joh. 19: 28). De Heilige Geest had Hem verklaard, zij hebben Mij gal tot Mijn spijze gegeven (Ps. 69: 22). Jezus kon niet sterven voordat deze woorden vervuld waren. Welk een bewijs van de ingeving en vervulling van dat woord, waarmee de ongelovigen spotten en dat verschillende schrijvers in onze dagen ondermijnen!

Ik acht het niet nodig breder over dit punt uit te weiden. Ik heb mij bij ’s Heeren eigen getuigenis bepaald; maar gij zult door het gehele Nieuwe Testament zien, welk een eerbied op gelijke wijze door al de met Gods geest bezielde Apostelen is betoond aan het gezag van de schriften des Ouden Verbonds.

2. De andere opmerkenswaardige zaak, die mij bij het lezen van het Nieuwe Testament is voorgekomen, is deze: dat de Heilige Geest een uitlegging van vele plaatsen des Ouden Testaments geeft, welke ons, ten minste op het eerste gezicht, enigszins zonderling treft; hiermee bedoel ik dat zij niet duidelijk is, althans niet zodanig als wij zouden gedacht hebben. Dit komt natuurlijk uit onze onwetendheid voort. De Heilige Geest heeft ons in het Nieuwe Testament de uitlegging gegeven, welke Zijn bedoeling was, toen Hij de plaats in het Oude openbaarde. Ik zal u een of twee voorbeelden van deze uitlegging geven, door de Heilige Geest in het Nieuwe Testament van Oudtestamentische schriften gegeven, welke op het eerste gezicht zonderling schijnen.

In het Hebreeuws vinden wij deze plaats aangehaald als bewijs van het goddelijk Zoonschap van Jezus: “Ik zal Hem tot een Vader, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn”. Zo wij nu die plaats, waar dat woord gesproken werd, nagaan, dan was het een gedeelte der boodschap van de Heere door Nathan aan David, en had in de eerste plaats betrekking op Salomo. Maar een groter dan Salomo was daar. Onder die belofte aan David, ten behoeve van Salomo gegeven, werd er een belofte aan Jezus als de heerlijke en eeuwige Zoon Gods gedaan.

Zo wederom: “Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen,” is door Mattheüs op de terugkeer van Jezus uit Egypte toegepast, ofschoon het in de plaats zelf, bij de profeet Hosea 40: 1 betrekking schijnt te hebben op de kinderen van Israël. Maar de Heilige Geest had een dieper bedoeling dan de eenvoudige en duidelijke, en zag op het roepen van Jezus uit Egypte, toen Hij met Zijn moeder naar Judea terugkeerde.

Maar, om dit deel van ons onderwerp niet te rekken, ofschoon ik geloof dat er een hoogst leerrijk werk over geschreven zou kunnen worden, als ik tijd en bekwaamheden had, laat mij u nu tonen welk een strekking het heeft, aangaande de woorden voor ons. Bij een nauwkeurig nazien der plaats, zult gij vinden, dat de Apostel ons daarin een uitlegging geeft van een plaats in Haggaï, welke wij zeker niet zouden gedacht hebben de bedoeling of zin der plaats te zijn, had niet de Heilige Geest die zo uitgelegd door de pen van Paulus.

Ziet op het vers voor onze tekst: “Wiens stem toen de aarde bewoog (dit ziet op het bewegen der aarde bij de berg Sinaï); maar nu heeft Hij verkondigd, zeggende: Nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook de hemel.” Zo wij ons oog vestigen op de plaats dus uit Haggaï 2: 7 aangehaald, zullen wij bevinden, dat het ziet op het bouwen des tweede tempels, welke op de bouwvallen des eerste opgericht was; en waarom: “een weinig tijd zal het zijn, en Ik zal de hemelen, en de aarde, en de zee, en het droge doen beven, ja Ik zal al de heidenen doen beven, zij zullen komen tot de wens aller heidenen, en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de Heere der heirscharen.”

Maar welke onbepaalde, en vermoedelijk verkeerde voorstellingen zouden wij gemaakt hebben van de bedoeling van Gods bewegen van hemel en aarde, voor de komst van de Messias, de wens aller heidenen, had niet de Heilige Geest de rechten sleutel in de hand van de apostel gegeven!

Komt dan met mij tot zijn uitlegging der plaats, en merkt daarin de vier volgende bijzonderheden op. De Apostel neemt Haggaï’s tekst en bouwt daarop een geestelijke uitlegging, welke ik u, onder Gods zegen, zal voorstellen, en, dus doende, ziet:

I. Op de grondslag van de redenering van de apostel, dat: welke dingen ook kunnen bewogen worden, zij kunnen en zullen veranderd worden.

II. Dat bewogen dingen veranderd zullen worden, om deze reden, dat die dingen, welke niet kunnen bewogen worden, zullen blijven.

III. Hoe dit een deel van de ervaring van Gods volk wordt: dat zij een koninkrijk ontvangen, dat niet bewogen kan worden, zoals het woord kan gelezen, en behoorde vertaald te zijn geworden.

IV. De uitwerking van hun ontvangen van dit koninkrijk, dat niet bewogen kan worden: opdat zij zouden bezitten of liever vasthouden, de genade, waardoor zij Gode welbehaaglijk mogen dienen, met eerbied en godvruchtigheid.

1. Gij zult opmerken dat de apostel dit legt als de grondslag van alles, wat bij naderhand te berde brengt, hetgeen wij daarom, in de taal van de krijgsdienst, kunnen noemen de sleutel zijner positie (stelling) of, in eenvoudiger woorden, de grondslag van zijn redenering, welker gehele korte inhoud ik u in de vorm van een zeer korte spreuk zal geven: Wat ook bewogen wordt of kan bewogen worden dat kan en zal veranderd worden.

Laat ons dan zien op deze goddelijke spreuk van de lippen van de koning, dit hemels grondbeginsel, deze volledige en veel afdoende verzekering; want zij is van verbazend gewicht en kracht, en als een machtige hefboom in de handen des Geestes, die, zoals de oude wiskundigen vraagden, de vasten grond zelf van zijn plaats beweegt.

Beziet haar eerst in natuurlijke en letterlijke zin, om een klaar begrip van de zin en de strekking te verkrijgen. Zij is dan waarin een letterlijke zin. Ik heb soms, ‘om een schriftuurlijk beeld te gebruiken, op straat een uitwaarts gebogen muur gezien, “dit is een muur, die door ouderdom of losse grondslag, uit de loodlijn zakt, zodat bij, gelijk de profeet spreekt, gereed is te vallen, welks breuk haastelijk in een ogenblik komen zal (Ps. 62: 3, Jes. 30: 13). Deze muur is onveilig. Kunt gij een huis daarop bouwen? Wel, de eerste windvlaag kan het omverwerpen, of het kan van zichzelf instorten. Het is een zaak, welke “bewogen kan worden”, en daarom moet zij veranderd worden, zo gij voornemens bent enig vast, stevig gebouw daarop, of in zijn plaats te zetten.

Neemt een ander voorbeeld. Vooronderstelt dat ik, bij het opzien naar de zoldering van dit gebouw, een brede scheur zag, dwars daardoorheen lopende; of, als ik mijn oog op de muur sloeg, een barst van boven tot beneden gewaar werd; stukjes kalk uit het dak vallende, of een lossen steen uit de muur vooruit stekende. Zouden wij er veilig in zijn? Kon niet het dak op ons vallen en ons verpletteren? Sommige landen, als gedeelten van Zuid-Amerika, zijn aan aardbevingen onderhevig. Er is nauwelijks één gebouw, dat niet soms bewogen wordt. Ik heb van het dak van een huis gelezen, dat zich opende en de blauwen hemel door de scheur zag, en toen zich weer sloot. Hoe zou het u bevallen in zulk een land, of zulk een huis te wonen? Zo dan, zulk een huis niet voor de tijd deugt, hoe zou dan een eveneens waggelend gebouw voor de eeuwigheid bestand zijn?

Dit dan is van de apostel redenering, dat zo wij een gebouw zullen hebben, dat eeuwig zal duren, het van zulk een hoedanigheid moet zijn, dat het niet kan bewogen worden. En merkt de kracht daarvan op, voornamelijk als wij de kanttekening aannemen, welke ik ver boven de tekst verkies. En dit woord nog eenmaal wijst de verandering dier dingen aan, die kunnen bewogen worden. Maar, gij kunt zeggen, de Heere heeft in de plaats bij de profeet Haggaï, niet volledig en duidelijk verklaard: “Ik zal de dingen veranderen, die bewogen kunnen worden”.

En toch heeft Hij het, herneemt de apostel, want als hij verklaart dat, Hij hemel en aarde zal bewegen, bedoelt hij daardoor, dat als zij kunnen bewogen worden, zij deugdelijk, als onbekwaam om te blijven staan, veroordeeld zijn, en daarom uit de weg moeten geruimd worden, om plaats voor iets beters te maken. Dit is de uitlegging, welke hij aan de profetie van Haggaï geeft; zonderling, ik stem het u toe, en zoals wij die nimmer zouden bedacht hebben, maar toch vol wijsheid en kracht wanneer zij goed verstaan wordt.

Laat mij dan, met het oog op deze uitlegging, de woorden van de profeet wat vollediger en duidelijker ontvouwen.

1. Ziet dan op Gods stem als bewegende de aarde. Wanneer bewoog Gods stem, op een bijzondere wijze, de aarde? Toen de wet op de berg Sinaï werd gegeven; want God gaf de wet onder zeer geduchte tekenen, teneinde de kracht en het gezag der wet en de gevreesde majesteit des Wetgevers des te dieper in het gemoed van het volk te drukken, tot een bewijs dat Hij inderdaad een verterend vuur is. “En het geschiedde op de derde dag, toen het morgen was, dat er op de berg donders en bliksemen waren, en een zware wolk, en het geluid van een zeer sterke bazuin; zodat al het volk verschrikte, dat in het leger was.

En Mozes leidde het volk uit het leger, God tegemoet, en zij stonden aan het onderste des bergs. En de gehele berg Sinaï rookte, omdat de Heere op dezelve neerkwam in vuur; en zijn rook ging op, als de rook van een oven, en de gehele berg beefde zeer.” (Exod. 16: 16-19). De gehele berg wordt hier voorgesteld als zeer schuddende of bevende voor de Heere. Op dit beven van de berg zinspeelt de apostel als hij zegt: “Wiens stem de aarde beweegde” (Hebr. 12: 26); want dit beven van de berg Sinaï schijnt in drie dingen zinnebeeldig geweest te zijn:

1e. In het beven der aaide in het algenleen; want het beven van de berg was een type en afbeelding van het beven der aarde voor de majesteit van haren Maker. Dit wordt dikwerf in de Schrift voorgesteld als het uitwerksel van Zijn macht en tegenwoordigheid. Dus lezen wij: “Heere! toen Gij voorttoogt van Seïr, toen Gij daarheen traad van het veld van Edom, beefde de aarde, ook droop de hemel” (Richt. 5: 4); en wederom: “Toen daverde en beefde de aarde, de fondamenten van de hemel beroerden zich” (2 Sam. 22: 8); en wederom: “Beef, gij aarde! voor het aangezicht des Heeren, voor het aangezicht van de God Jakobs” (Ps. 114: 7).

2e. Maar wederom, het beven van de berg Sinaï had ook ten doel om de majesteit van God in een verbroken wet aan te duiden, en door de vasten grond onder de voeten van het volk te doen schudden, het bezwijken van al wat aards is, hoe schijnbaar vast en stevig, voor te stellen, voor de verontwaardiging van een zondewrekend God. Hierdoor werd het bewezen, dat de wet van die schrikverwekkende aard was, dat zij, als een vulkaan, alle menselijke gerechtigheid tot in haar grondvesten zou doen schudden, en niets wat op aarde vast stond, zou doen blijven op zijn eigen grondslag.

3e. De derde reden, waarom de aarde bewogen werd bij de tegenwoordigheid des Heeren op de berg Sinaï was, om het voorbijgaan van al wat aards is, aan te tonen. Dit is de grote beweegreden van de apostel, welke ik nu meer volledig hoop uit elkaar te zetten. Het zij genoeg voor het ogenblik haar bijzondere strekking op alles wat van een stoffelijke aard is aan te tonen. Toen dan de Heere de aarde bewoog bij Zijn in Majesteit verschijnen op Sinaï’s vlammenden top, leiden wij daaruit af, dat alles wat van stoffelijke aard was ‘, vernietigd werd door Gods gramschap over een verbroken Wet.

De eerste schok was bij de val, want de mens werd in het paradijs verpletterd: al zijn vermogens vielen daarin puin door de eerste daad van ongehoorzaamheid, en lichaam en ziel beide leden schipbreuk. Toen de zonde intrad, vlood het geluk; want in het paradijs was de mens gelukkig. Toen was hij rein en onschuldig; hij kon God volgens de mate zijner vermogens dienen, en gemeenschap met Hem hebben als zijn weldadige en goeddoende Schepper. Hij smaakte ook al de genoegens der natuur en der zinnen: een hof om in te wandelen vol liefelijke bloemen en aangename vruchten, door stromen besproeid en door de avondwind verkoeld, met een teer geliefde gezellin en deelgenote, en alles in en rondom hem om zijn oog te bekoren en zijn hart te bevredigen, zonder zonde, schuld of vrees.

Maar al deze reinheid en dit geluk, als rustende op de grondslag eens schepsels, was in staat bewogen en veranderd te worden; want onschuld en geluk ontvingen op hetzelfde ogenblik een noodlottige schok: de zonde vernietigde beide in eens. Echter niet overtuigd en ongelovig, zoekt de mens steeds het geluk in een of anderen vorm op aaide. Hij ziet noch gevoelt dat buiten God het geluk onmogelijk is, en dat als het in het schepsel gezocht wordt, men zonde bij zonde voegt. Maar aanschouwt dit ijdel pogen in een menigte van voorbeelden.

a. Slaat de blik op jeugdige mensen. Welke romantische droombeelden wemelen voor hun ogen!

Wat dromen van genot
Begoochelen hun ziel bij ’t peinzen op hun lot!”

Maar welk een geduchte schok ondergaan gewoonlijk die aardse dromen van geluk! Dit is waar van de meesten, zo niet van allen, die hun hoop op geluk op het schepsel bouwen; maar voornamelijk zo in het geval met het volk Gods. Hoe naijverig is Hij op al zulke plannen van aardse zaligheid; en hoe vernietigt Hij hen vroeger of later door Zijn machtige hand!

b. Ziet, b.v. op de gezondheid, dat onvermijdelijk vereiste voor elk aards geluk! Welk een vreselijke schok hebben velen van Gods dierbaar volk ondervonden in hun aardsen tabernakel, zelfs in hun jeugdige jaren, door toeval of ziekte, zodat alle aards heil bijna vernietigd was eer de wedloop des levens was begonnen.

e. Ziet weer op het huwelijksgeluk – die

“Fontein van huiselijke vreugd.”

Hoe menige bittere droppel valt dikwijls uit Gods hand in die honigzoete kelk! Waarom zucht die treurende weduwe? Waarom is haar hart vol en haar oog, gevuld met tranen? Wat zegt die hete druppel op haar wang? Maar zo al de wortel wordt gespaard, wordt er nimmer een tak afgesneden? Hoe menige bloeiende dochter kwijnt voor het moederoog door tering weg! Hoe menig schone, krachtvolle jongeling wordt door koorts weggemaaid of door plotselinge ontsteking naar het kille graf, in de bloeitijd des levens, gevoerd!

d. Maar afgezien van deze vernietigde en verbroken bouwstoffen van stoffelijk geluk, wat al teleurstelling, wat al kwelling, wat al verdriet en zorg vinden wij in alles waaraan wij de hand slaan! Zelfs bij gezondheid en ongestoord huiselijk genot, zelfs al slaat de dood zijn koude hand niet aan vrouw of kind, is er zonde en ellende genoeg in ’s mensen eigen boezem om zijn hart met voortdurend verdriet te vervullen. Dus feiten wijselijk en genadig al onze pogingen om het menselijk geluk te grijpen, ja, zij lijden schipbreuk. “De stem des Heeren doet de woestijn beven; de Heere doet de woestijn Kades beven (Ps. 29: 8); en Zijn stem eens de aarde hebbende doen beven, deed daarmee alle grondslagen van aards geluk wankelen”.

Kind der genade, mor niet over de stem des Heeren, die uw ceders heeft verbroken, want de Heere verbreekt de cederen van Libanon (Ps. 29: 5). Hij bedoelt niet dat gij uw hemel onder de hemel zoudt hebben, noch naar de trant van deze wereld leven, onder het misnoegen des Almachtigen. Het is een vriendelijke, ofschoon harde hand, welke al uw plannen van aards geluk vernietigt, die uw lichaam door ziekte ondermijnt, al uw vooruitzichten op rijkdom, roem, beroemden naam en eerzucht in duigen doet vallen, en bitteren gal in elke met honig gevulde beker uitstort.

De voorbijganger, die de armen Lazarus vol met zweren en de rijken man aan zijn prachtig feestmaal zag, zou de brasser benijd en de arme beklaagd hebben. Maar het toneel was veranderd, toen de bedelaar in Abrahams schoot lag, en de rijke man om een druppel waters ter verkoeling riep. Het is beter een Lazarus in lompen, dan een rijkaard in purper te zijn.

2. Maar neemt Gods bewegen van de aarde in een anderen zin. Toen de berg Sinaï tot op zijn grondslag bewogen werd, was dit een zinnebeeld van het bewegen der harten en gewetens van Gods volk onder een vurige Wet.

a. Ziet hoe dit ’s mensen eigen gerechtigheid geheel en al vernietigt. Hebt gij vroeger niet getracht die op zoeken te bouwen? Wat pogingen stelde gij in het werk om Gods gunst te verwerven door daden van gerechtigheid, door talloze handelingen van zelf opgelegde gehoorzaamheid! Maar hoe werd dit uw gebouw, dat gij, gelijk een tweede Babel, oprichtte, u verbeeldende dat gij daardoor naar de hemel kon opklimmen, wreed bewogen door de vloek van een verbroken wet! Gods doel is het alles te veranderen wat bewogen kan worden; en daarom komt de wet met dodende kracht in ’s zondaars geweten om hem te bewegen en het te verbrijzelen; hem te doen sidderen en beven voor de Heere, gelijk de kinderen Israëls beefden aan Sinaï’s brandende berg; zijn Babel te verstrooien, zijn spraak te verwarren, en hem te doen ophouden met zijn toren op te bouwen.

b. Maar ziet tevens hoe ’s mensen gehele kracht wordt bewogen en verbroken, als de wet zich met kracht en overtuiging in ’s zondaars borst doet horen. Hij dacht eens dwaas hoe sterk hij was om Gods wet te houden, Zijn wil te doen, en Zijn gunst te verwerven. Maar hij bevindt nu dat hij geen kracht, noch wil, noch macht heeft om de wet met een volmaakt hart te houden. Het was omdat wij “krachteloos” waren om God te dienen of te behagen, dat Christus voor de goddelozen stierf (Rom. 5: 6). Dus valt een zondaar, waarlijk overtuigd van zijn zwakheid, voor God neer, verslagen in zijn geweten over de onbekwaamheid om die wet te houden, die God bevolen heeft, en waaraan Hij zulk een vreselijke strafschuldigheid verbonden heeft.

c. Maar diezelfde schok vernietigt ook al zijn wijsheid. Wij allen, ofschoon geboren als het veulen van de woudezel, houden onszelf voor wijs genoeg om zonder hulp onze weg naar de stad te vinden; wijs genoeg om en God en de mens te behagen, het vlees te dienen, de wereld te genieten, en ten laatste de hemel te gewinnen. Maar deze dwaze droom wordt wreed vernietigd, zodra de mens, onder slagen van hemels onderricht, de echte waarheid der zaak begint te leren. Dan is de vraag niet hoe hij God en de duivel tegelijk en bijna op dezelfde wijze zal dienen; maar welke weg hij moet inslaan, of wat hij zal doen om Gods gunst te verwerven? Hoe bij de zonde vermijden, heiligheid verkrijgen, hoe hij ter ere Gods leven, en in alles onberispelijk voor God en mensen wandelen zal? Hier wordt al zijn wijsheid beschaamd gemaakt; zij wordt door dezelfde schok vernietigd, die zijn eigen gerechtigheid en wettische kracht verbrak.

3. Maar ik duidde aan, dat het bewegen der aarde bij de berg Sinaï figuurlijk en zinnebeeldig het veranderen te kennen gaf van hetgeen dat bewogen kon worden. Past dit nu toe op alles wat ik u getoond heb dat bewogen kan worden en werkelijk bewogen is door de stem des Almachtigen. Waarom worden alle plannen van aards geluk bewogen; bezittingen, gezondheid, familie, naam, faam, vooruitzichten; waarom worden zij allen terneer geworpen gelijk een aardbeving een stad in rook en puin doet verkeren?

Opdat zij allen met de genegenheid van onze harten zouden weggenomen worden. En waarom vervloekt en veroordeelt de wet alle gerechtigheid, kracht, en wijsheid der mensen? Opdat alles uit de weg genomen, en een plaats in het hart bereid worde voor Christus, opdat Hij ons door God tot wijsheid en gerechtigheid, tot heiligmaking en verlossing worde.

4. Maar de apostel geeft ons hier, ter uitlegging van de profetie van Haggaï, een aanwijzing dat er een beweging was, niet alleen van de aarde, maar ook van de hemel. Er is op het eerste gezicht een kleine zwarigheid in zijn bedoeling hier, maar ik hoop, met Gods hulp en zegen, u de zin des Geestes daarin te doen verstaan. “Wiens stem toen de aarde bewoog; maar nu heeft Hij verkondigd, zeggende: Nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook de hemel.” Gij ziet dat de hemel zowel als de aarde zou bewogen worden; en niet alleen bewogen, maar veranderd.

Maar welke hemel wilde God, zoals Hij hier verklaart, bewegen en als een perkamenten rol oprollen? Zeker niet de hemel der hemelen, waarin Hij woont; niet Zijn eigen eeuwige troon. Kunnen wij voor een ogenblik veronderstellen, dat de hemel, waarin de Almachtige in al Zijn grootheid en heerlijkheid woont, kan beven en vallen, en opgerold worden als een herderstent? Zeker niet. De troon van Jehovah is even onbeweeglijk als Zijn eigen eeuwig wezen. Die hemel moest dan wel niet bewogen worden, maar wel de Joodse hemel. Laat ik u mijn bedoeling, en daarmee die van de Geest, verklaren.

Nadat de Heere, onder tekenen van Zijn geduchte Majesteit, aan het volk de wet der tien geboden had gegeven, riep Hij Mozes op de berg, en gaf hem daar wat gewoonlijk “de ceremoniële wet” genaamd wordt. Ik kan niet zeggen dat mij dit woord zeer bevalt, daar het bijna schijnt te betekenen dat het slechts een wet van plechtigheden was; terwijl het geheel daarvan een goddelijke openbaring was, welke onder zinnebeeld en figuur een dierbaar evangelie predikte, en zo door de gelovigen van het Oude Testament werd verstaan en ontvangen.

De gelovige Israëliet steunde niet op het bloed van het dagelijks offer, noch op de wierook binnen het Voorhangsel door de Hogepriester aangeboden, als hij het bloed van stieren en bokken nam en daarmee het verzoendeksel op de plechtige Verzoendag besprenkelde. Hij zag door deze figuren, afbeeldsels en afschaduwingen heen, en vestigde zijn oog door het geloof op het verzoenbloed van de nog toekomstige Messias. Maar de vleselijke aanbidder, wiens geest niet door Gods geest was verlicht, zag alleen op het afbeeldsel, niet op de afgebeelde zaak. Hij steunde op het offerbloed, alsof het bloed van stieren de zonden kon wegnemen.

Hierdoor, en door het nauwkeurig waarnemen der vasten en feesten van de Levitische wet, en door een oplettend opvolgen van iedere ceremoniële instelling, dacht hij na de dood in Gods tegenwoordigheid te komen. Nu wordt deze ceremoniële wet hier “hemel” genoemd, omdat zijn zinnebeelden en figuren, “voorbeelden waren, zoals de apostel van hemelse dingen” spreekt. Gij zult u herinneren, dat de apostel een onderscheid maakt tussen de “voorbeelden van hemelse dingen” en “de hemelse dingen” zelf. “Het was daarom noodzakelijk, dat de voorbeelden van dingen in de hemel door deze zouden gereinigd worden; maar de hemelse dingen zelf door betere offeranden dan deze.”

En gij zult opmerken, dat hij de ark des verbonds en de heilige vaten, die door Mozes met bloed besprenkeld werden, “voorbeelden van hemelse dingen noemt”. Het allerheiligste b.v. was een voorbeeld of vertegenwoordiging van de onmiddellijke tegenwoordigheid Gods in de hemel; het voorhangsel tussen het heilige en het heilige der heilige vertegenwoordigde het vlees van Jezus, door hetwelk wij alleen in Gods tegenwoordigheid komen; het branden van de wierook binnen het heilige der heilige verbeeldde de voorspraak van onze gezegenden Hogepriester aan de rechterhand des Vaders; en het inbrengen van het zoenbloed binnen het heilige der heilige beduidde Jezus’ ingaan tot Gods tegenwoordigheid krachtens zijn eigen bloed. Dus spreekt de Apostel in de tekst van het geheel van deze ceremoniële wet als van hemel; niet dat hij daardoor de hemel der hemelen bedoelt, waarin God woont, maar een voorstelling der hemelse dingen aan de Oudtestamentische gemeente als haar gids naar de hemel.

Het was wat God zelf de Israëliet gaf, om aan Zijn geest in zinnebeeld en figuur die hemelse wezenlijkheden te vertegenwoordigen, van welke de Heere des levens en der heerlijkheid nu de zelfstandigheid is. Dit dan was “de hemel”, welke God door de mond van Haggaï beloofde te bewegen, en als in staat zijnde bewogen te kunnen worden en te zullen worden, was het een profetische waarschuwing, dat zij zou veranderd worden. Toen onze gezegende Heere aan het kruis hing en stierf, waren er drie merkwaardige voorvallen, welke elk een zinnebeeldige bedoeling schijnen gehad te hebben.

a. Vooreerst was er duisternis over het gehele land. Daardoor werd niet alleen Gods gramschap tegen de zonde in dat vreselijk uur van Jezus’ lijden, maar de donkerziende wraak des Almachtigen over het joodse volk aangeduid.

b. Daar was een aardbeving, welke moest beduiden dat er een bewegen van de aarde zelf was, waarop de schuldige mens en voornamelijk dat schuldige volk stonden.

c. Daar was een bewegen van de tempel zelf, want het voorhangsel scheurde in tweeën van boven tot beneden. Dus was er niet alleen het bewegen der aarde, van het aardse Jeruzalem, door de aardbeving, die ’s Heten dood verkondigde, maar de tempel zelf werd in een geestelijken zin bewogen; want dezelfde schok, die het voorhangsel scheurde, bewoog zinnebeeldig de tempel, waarin het voorhangsel was.

Daar was een stem in al deze gebeurtenissen; en dus het voorhangsel van de tempel in tweeën gescheurd en daardoor het heilige der heilige achter het voorhangsel voor het oog geopend zijnde, en de algemene beving die plaats had, alles duidde aan dat de joodse hemel, zoals geprofeteerd was, nu door Gods stem werd bewogen; opdat daarom de ceremoniële wet uit het gezicht zou gaan, en er op de grondslag van hetgeen dus bewogen en dus veranderd moest worden, een koninkrijk zou gevestigd worden, dat, zoals in Daniëls uitlegging van het beeld, in alle eeuwigheid zou bestaan (Dan. 40: 44).

II. Maar ik ga voort om u te tonen, dat de voorspelde verandering van die dingen, welke bewogen worden als van dingen, die geschapen zijn, voorbereidend en voorafgaande was voor de vestiging van die dingen, die niet kunnen bewogen worden.

1. Wat wij behoeven is iets, dat de eeuwigheid kan verduren. Voor de eeuwigheid worden wij geboren. Wij dragen onsterfelijke zielen in onze sterfelijke lichamen om, en wij zullen bestaan, als dit leven eindigt, in een toestand hetzij van eeuwig geluk of eeuwige ellende. Nu wenst ieder heilige van God, aan wiens geweten de eeuwige wezenlijkheid met enig gewicht en kracht is geopenbaard, datgene te hebben wat zijn eeuwig geluk kan verzekeren. God beweegt daarom en Zijn aarde en Zijn hemel, en wel met dit doel, dat die dingen, welke niet kunnen bewogen worden, en in welker bezit hij hierna wordt gesteld, mogen blijven, ja eeuwig bestaan. Waarom beweegt de Heere alle aardse plannen van menselijk geluk?

Om u, die Zijn naam vreest, een geluk te schenken dat eeuwig zal duren. Waarom doet Hij al uw vooruitzichten, uw plannen op eerzucht en voorspoed in het leven, uw romantische dromen van vermaak en aardse vreugde teniet gaan? Om die uit de weg te ruimen, opdat Hij u in hun plaats de vrede Gods schenkt, die alle verstand te boven gaat. Waarom doet Hij uw geweten beven door de aardbeving Zijner wet? Waarom beweegt Hij uw ingebeelde hemel door uw eigen gerechtigheid en krachtsinspanning opgebouwd? Waarom werd die wettische en ceremoniële hemel, waarin gij zoudt ingeslapen zijn, totdat gij naar de helle voert, verbrijzeld? Waarom werden uw eigengerechtigheid, uw menselijke kracht, uw ijdele besluiten om beter te worden en beter te doen, en al uw verwachtingen om door bidden, lezen en vasten enz. in de hemel te komen, door de wraak des Almachtigen, door de ontdekking van de kwalen uws harten, door het vlammen Zijner wraak tegen de zonde, vernietigd, terwijl twijfel, vrees en beving zich van uw geweten meester maakten?

Wel, opdat deze wettische, valse en bedrieglijke hemel mocht instorten, en het gehele gebouw ten enenmale veranderd worden. Zo een edelman een stuk grond kocht om daarop een deftig herenhuis te zetten, en zo dit door hutten en ellendige verblijven van armoede en misdaad werd bezet, wat zou zijn eerste werk zijn? Alles te slechten, het geheel te doen opruimen, zodat er geen steen overbleef. Elk spoor of teken van de verblijven van onreinheid en ellende moeten weggenomen worden, opdat er een ruime en geschikte plaats zij, waarop hij zijn paleis kan oprichten.

Evenzo is het in het rijk Gods. Tussen natuur en genade, tussen de werken des schepsels en des Scheppers kan geen vereniging bestaan. Alles moet daar geslecht en weggeruimd worden. De oude hut, de ellendige bouwvallen, in welke wij door de val geraakten, moeten weggevaagd worden, opdat er een ruime en open plaats zij, waarop de tempel der genade mag verrijzen. De dus bewogen dingen moeten weggenomen worden als dingen, die door mensenhanden gemaakt zijn, opdat die dingen, welke niet kunnen bewogen worden, blijven.

2. Wij worden dus gebracht tot dat deel van ons onderwerp, waarin wij de dingen moeten beschouwen, die niet kunnen bewogen worden. Deze dingen zullen blijven, wanneer de bewogen dingen als een wolk weggevaagd worden. Wat zijn die dingen? Is het niet van groot belang om te weten welke zij zijn, opdat wij enigszins kunnen nagaan in hoe ver wij die bezitten? Laat ons dan op sommige hunner het oog slaan.

a. De eeuwige plannen Gods, welke de Almachtige in Zijn Drieheid van Personen en Eenheid van Wezen in Zijn eigen hart heeft bepaald – deze raadsbesluiten zijn zo vast als Jehovah’s eeuwige troon; zij kunnen evenmin bewogen worden als Jehovah zelf kan ophouden te zijn. Lezen wij niet: “de Raad des Heeren blijft eeuwig; de gedachten zijns harten zijn boven alle geslachten?”

b. Wederom, het eeuwigdurend verbond, in alles vast en welverordineerd, waarin het volk Gods werd verkoren in de Heere Jezus Christus, als hun Verbondshoofd, kan nooit bewogen of veranderd worden. Het wordt daarom het eeuwigdurend of eeuwig Testament genoemd (Hebr. 13: 20) als eeuwig staande. Het is de plechtige bekrachtiging van de raad van Gods geest en wil, en daarom vast en onveranderlijk.

c. Maar ten andere, Gods woord en eed; deze twee onveranderlijke dingen, in welke het God onmogelijk was te liegen, zijn ook dingen, die niet bewogen kunnen worden. Gods woord zal blijven; want “alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen als de bloem des velds. Het gras verdort, en de bloem valt af; maar het woord des Heeren blijft in der eeuwigheid.” En Gods eed, dien Hij Abraham zwoer, dat Hij hem zegenende zou zegenen, moet gewis zo vast en geldend zijn als Zijn woord, daar de Apostel zegt: “Want de mensen zweren wel bij de meerderen dan zij zijn, en de eed tot bevestiging is dezelve een einde van alle tegenspreking. Waarin God, willende de erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met enen eed daartussen is gekomen.”

d. Het volbrachte werk van Gods Zoon aan het kruis, die volledige en algehele vervulling van ’s Vaders wil, toen Jezus met uitblazende adem zei: “Het is volbracht,” is een zaak, die niet kan bewogen worden. Zijn eigen woorden bij zijn sterven tonen genoeg aan, dat Hij het werk had volbracht, dat de Vader Hem te doen gegeven had; dat Hij de zonde door de offerande van zichzelf vernietigd, Gods rechtvaardige wet in elke bijzonderheid gehoorzaamd, de gemeente met God door Zijn eigen bloed verzoend, haar zonde weggewassen in die dierbare fontein, toen en daar voor alle onreinheid geopend, haar met Zijn eigen vlekkeloze rechtvaardigheid bekleed en haar nabij God gebracht had, begeurd door de verdiensten van Zijn eigen voorspraak. Dat werk moet daarom eeuwig blijven: de poorten der hel zullen het nimmer overweldigen.

e. De opstanding van de gezegende Heere uit de doden, met elke weldaad en zegen voor Gods gemeente daarin vervat en daardoor bekrachtigd, is ook een “van de dingen welke blijven”. Hij werd daardoor krachtig bewezen Gods Zoon te zijn, en leven en onsterfelijkheid werden overvloedig en duidelijk aan het licht gebracht. Geen stuiptrekkingen der natuur, geen geweld, geen boosheid der mensen, geen ongeloof of ongelovigheid, kan ooit dat gezegend feit veranderen, dat Jezus van de doden is verrezen, ja, tot onze rechtvaardiging verrees, over dood en bel zegevierde, en naar de hemel voer in de heerlijkheid des Vaders, om te zitten aan de rechterhand der Majesteit in de hemelen.

f. Zo ook de tegenwoordige macht van Jezus, en Zijn koninklijk gezag, als hebbende de sleutels der helle en des doods; de scepter, dien Hij zwaait; de genade, die Hij schenkt; de zonde, die Hij ten onder brengt; en de uitvoering van Zijn eeuwige plannen, voor welker vervulling Hij leeft tot behoudenis van al Zijn volk en het verdelgen van allen, die tegen Hem en hen opstaan: dit zijn ook dingen, die niet bewogen kunnen worden.

g. En ik mag er bijvoegen, dat Zijn wederkomst ten tweede male zonder zonde ter behoudenis, om de wereld te oordelen en Zijn volk tot zich te nemen, een andere zaak is die door al de macht van aarde en bel niet kan bewogen worden.

3. De grond bij de berg Sinaï werd bewogen. Dit was een zinnebeeld, dat de wet der tien geboden uit de weg was geruimd, hetgeen geschiedde, toen Jezus haar straf vervulde en leed; want Hij nam die uit het midden weg, haar aan Zijn kruis genageld hebbende (Kol. 11: 14). Zo ook werd de joodse hemel bewogen en veranderd door dezelfde gehoorzaamheid en dood. Herinnert u het onderscheid tussen dingen, die bewogen en veranderd, en die welke het niet kunnen worden, en blijven. Houdt dit onderscheid vast in oog en hart, en dan kunt gij alle dingen in de natuur en de genade, alle dingen hier en hiernamaals, in twee klassen verdelen. En de vraag kan dan op uw lippen komen, als duizend verschillende omstandigheden u overkomen.

Kan dit bewogen worden? ja; dan kan het ook veranderd worden. Kan mijn gezondheid bewogen worden? ja, dan is dit een aanduiding, dat mijn lichaam eens naar het graf zal dalen. Treffen mij verliezen, kwade schulden, rampen en vele teleurstellingen, dan waarschuwen die schokken mij in mijn tijdelijke zaken, dat alles wat ik door de Voorzienigheid heb, ik zulks met een bevende hand vasthoud; want dat alles kan bewogen worden, en zo ja, dan moet het van mij of ik daaraan ontnomen worden. Mijn familie, uw huisgezinnen kunnen bewogen worden, niet waar? Kan de dood mij een geliefde zoon of dochter ontnemen?

Kan een vrouw uit haars echtgenoots armen, een echtgenoot van een geliefde vrouw weggerukt worden? Kunnen harde slagen dus tiet geluk eens gezins overvallen? Gelijk een barst in een gebouw duidt dit aan, dat de nauwste familiebanden, dus bewogen, ook eenmaal geslaakt moeten worden. Kan de goede naam, de faam of het aanzien bewogen worden? ja, zelfs door de adem van de laster. Die grondslag is dus niet sterk genoeg om daarop aards geluk te bouwen.

Of kan iets dat gij kunt doen, om de hemel door uw eigen toedoen te winnen, bewogen worden? Zo ja, dan toont de omstandigheid zelf aan, dat het kan bewogen worden, dat het niet in eeuwigheid zal bestaan; het zal veranderd worden. Ziet rondom u; aanschouwt de schoonste pracht der aarde, en gelijk in dit wijde panorama het een voorwerp na het andere zich aan het oog vertoont, zo komt dezelfde gedachte op voor het vermoeide oog, het bezwijkende hart, en de bevende lip. Deze zaak kan bewogen worden, zelfs beeft zij nu als ik er naar zie. Het is slechts een praalvertoning als van een verlichting; de een lamp flikkert na de andere en – gaat uit.

4. Maar laat mij nu zien wat niet kan bewogen worden; laat mij mijn ogen van de aarde naar de hemel verheffen. Wat zie ik als ik gelovig tot Jezus op Zijn troon van genade en heerlijkheid opzie? Ik zie liet vaste voornemen Gods, en de onveranderlijke raadgevingen Zijner eeuwige wijsheid en liefde, vastgesteld in de Persoon Zijns geliefde zoons; ik zie het eeuwigdurend verbond in alle dingen vast en wel verordineerd; ik zie de verkiezing van Gods volk tot eeuwige heerlijkheid; ik zie de Zoon Gods aan Zijn rechterhand, het werk volbracht hebbende, dat Zijn Vader Hem te doen gegeven had; Ik zie Hem wachten, totdat al Zijn vijanden tot Zijn voetbank zullen gemaakt zijn, en Hij zelf op de wolken van de hemel verschijnen zal. Dit zie ik dat dingen zijn, die blijven moeten. En zo ik ook moet blijven, moet ik daar deel aan hebben. Mijn genegenheid moet op de dingen daarboven gevestigd zijn, en ik één in hart en geest met die dingen die blijven, opdat ik in en met hen mag staan nu en tot in alle eeuwigheid.

III. Maar dit leidt ons tot ons derde punt, het ontvangen van een onbeweeglijk koninkrijk. Ik zie niet graag fouten bij onze bewonderenswaardige overzetters. Wij hebben reden om God elke dag van onze levens te danken voor de overzetting der Schriften in onze eigen taal. Maar ik wenste dat zij in plaats van het woord “beweeglijk” liever het woord geschud hadden gebezigd, want dit is het juiste woord in het oorspronkelijke; en ik geloof dat wij met het veranderen van de benoeming iets van de helderheid, en bijna van de kracht van de tekst verloren hebben. Laat het ons dan lezen gelijk ik meen dat zij het vertaald moesten hebben: “Daarom alzo wij een onschudbaar koninkrijk ontvangen”.

De Apostel had in het voorgaande vers gesproken van dingen, die bewogen, en die welke niet konden bewogen worden, en nu het onderwerp op een persoonlijke wijze toepassende, zegt hij: “Daarom, alzo wij een onbeweeglijk koninkrijk ontvangen”. Gij ziet dus hoe hij het gehele onderwerp in het brandpunt zelf van individuele ervaring brengt, als het ware een ding in Zijn hand nemende dat niet bewogen kan worden, en het in de borst des gelovigen overvoert. Dus ziet gij dat er een “onbeweeglijk koninkrijk” is. Welk is dat? Het koninkrijk der genade, als voorbereiding voor het koninkrijk der heerlijkheid.

En door dit koninkrijk te ontvangen, ontvangen wij binnen in ons, als een vast, inwendig bezit, die dingen, welke uit Gods plannen voortvloeien en met het volbrachte werk Zijns geliefde zoons in verband staan.

1. Van het werk Gods op de ziel wordt dikwijls in de Schrift gesproken als van “het Koninkrijk Gods” of het koninkrijk der hemelen, en de reden daarvan is, omdat wij, krachtens Gods genade, onderdanen van de doorluchtige Koning gemaakt worden, die nu aan de rechterhand des Vaders zit. Dus lezen wij: “Het Koninkrijk Gods is in U; het Koninkrijk Gods bestaat niet in spijs of drank, maar in gerechtigheid, vrede en vreugde in de Heilige Geest”. Dit is dan het “Koninkrijk”, waarvan in onze tekst gesproken wordt, en “een onbeweeglijk Koninkrijk” wordt genoemd, als staande op dezelfde onbeweeglijke grondslag als het woord en de eed Gods. Maar het woord “ontvangen” betekent een omhelzen daarvan in werkelijke ervaring.

Dus ontvangen wij een onbeweeglijk koninkrijk, als wij door het geloof die goddelijke en hemelse wezenlijkheden omhelzen, die vast bevestigd zijn in de Persoon en het werk van de Zoon Gods; want door haar in ons hart te ontvangen, komen wij in een werkelijk bezit daarvan. Op deze wijze wordt er een vereniging geschapen en bevestigd door de gezegenden Geest tussen een gelovig hart en de dingen, welke onbeweeglijk zijn aan Gods rechterhand; voor zover wij er deel aan hebben, zijn zij voor ons van geen waarde, noch schijnen zij inderdaad enig wezenlijk bestaan voor ons te hebben, tenzij zij tot bevindelijk bezit gebracht worden; want “het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet”.

Wat zal Christus’ dood u baten, tenzij gij in Hem door een levend geloof betrouwt? Of wat zal Zijn bloed u helpen, als een fontein voor zonde en onreinheid geopend, zo het in geen gelovig hart wordt ontvangen? Ziet dan juist daarop; want het heeft een diepe, persoonlijke en individuele betekenis, en enen allerzekerste bevindelijke zin voor het gehele volk Gods.

a. Daar is, b.v. de vergiffenis der zonde. Deze vloeit alleen door verzoenend bloed, omdat door het bloed des Lams alleen alle zonde vergeven wordt. Toen Jezus zei: “Het is volbracht!” werd de zonde achter Gods rug in de diepten der zee geworpen, en voor eeuwig in Zijn overdierbaar bloed weggespoeld. Maar wij moeten het ontvangen als ons eigen, want het is een allerkostbaarst deel van het rijk der genade. Zo het dan de Heere behaagt een gevoel van Zijn vergevende liefde aan de ziel te openbaren, is het een ontvangen van hetgeen niet bewogen kan worden; want het is Gods eigen openbaring en verzegeling van het bloed Zijns geliefde zoons aan het hart en het geweten.

b. Alzo ook is de rechtvaardiging van de persoon voor de troon Gods door de toe-eigening van Christus’ gehoorzaamheid een hoogst gezegende waarheid. Maar deze kan alleen door het geloof ontvangen worden; want alleen door “het geloof gerechtvaardigd zijnde, hebben wij vrede bij God” (Rom. 5: l). Gij ontvangt dus door de rechtvaardiging een onbeweeglijk koninkrijk. Hoe denkt gij op de oordeelsdag voor Gods troon te staan? In uw eigen gerechtigheid of in die van Christus? Staat gij in uw eigen, dan heeft God die reeds bewogen, toen Hij de berg Sinaï door Zijn geduchte stem bewoog; en aldus bewogen, moet zij veranderd worden en gij met haar. Maar staat gij voor de troon met Christus’ gerechtigheid bekleed, dan zult gij de welkome woorden vernemen: “Komt, gij gezegenden mijns Vaders!”

e. Maar er is ook een ontvangen van de geest der aanneming, waardoor wij zeggen- “Abba, Vader,” en de getuigenis des Geestes aan onze geest ontvangen, dat wij God§ kinderen zijn. Hij, die dat ontvangt, ontvangt iets onbeweeglijks; want het is een deel, een hoogst gezegend deel van het inwendige koninkrijk van de hemel.

d. Wederom, een duidelijk getuigenis dat God uw Vader en Vriend is; een bewijs van Zijn liefde aan uw ziel; een fluisteren van Zijn Geest aan uw hart; een toepassing van het verzoenend bloed aan uw geweten; een onverwacht, toch blij welkom doorbreken van licht, leven, vrijheid en kracht – het ontvangen van deze bewijzen van genade en barmhartigheid is het ontvangen van een onbeweeglijk koninkrijk.

Maar gij kunt zeggen: ik word dikwerf bewogen. Ik heb dit alles in zekere mate gevoeld; maar ben er dikwerf zeer door bewogen. ja, zo is het. Maar gij kunt bewogen zijn zonder dat de zaak zelf bewogen wordt. Dit zijn twee zeer verschillende zaken. Beschouwt het uit dit gezichtspunt: Gij kunt omtrent de Schrift bewogen zijn of zij waar is, want wij hebben ongelovige twijfelingen zowel als ongeloofs vrezen. Maar uw twijfel beweegt de ingeving van Gods Woord niet. Gij kunt een twijfel omtrent Christus koesteren of Hij wel Gods Zoon is, schoon ik vertrouw dat het slechts een voorbijgaande is; maar al was gij zelf een stout verloochenaar van die levenswaarheid, toch zou uw twijfel of uw verloochening het gezegende feit niet veranderen, dat Hij de Zoon des Vaders in waarheid en liefde is, anders maakt gij ’s mensen ongeloof sterker dan Gods waarheidsliefde. Zo is het aangaande de werking op uw ziel.

Al bent gij daarover ook bekommerd en bewogen,- het verandert echter de gezegende wezenlijkheid niet, tenzij gij die inderdaad bezit.

Als Jezus eenmaal mij beschijn
Dan is Hij ook voor eeuwig mijn.

De zon schijnt nu aan de hemel; wij zien haar; wij weten het door de aanblik van haar heldere stralen. Maar vooronderstelt dat het weer bewolkt was, zou dat de zon van de hemel vagen? Zo is het in de genade. Zo de zon der gerechtigheid over u is opgegaan met genezing onder haar vleugelen en u een straal van haar geheiligd licht in de ziel geschonken heeft, dan mag zij daarna dicht in wolken gehuld blijven, God zijn aangezicht verbergen en gij in duisternis verzinken; maar dat neemt het gezegende feit niet weg, dat de zon eens in uw hart scheen.

2. Maar omdat dit een gewichtig punt is, laat mij u aantonen welke invloed het eveneens op elke genade des Geestes heeft. Heeft de Heere ons een levend geloof gegeven, dat geloof wordt nooit bewogen; zo gij liefde hebt voor Zijn dierbare naam, die liefde wordt nooit bewogen. Maar gij zegt: “gij verbaast mij zeer; want gij spreekt geheel tegen mijn gevoel, en niet alleen daartegen, maar ook tegen een goed gedeelte van uw eigen prediking en ervaring”. ja, wanneer gij namelijk uw gevoel tot rechter maakt, of mijn prediking verkeerd begrijpt. Laat mij dit punt ophelderen. Is het uw geloof dat bewogen wordt, of gij omtrent uw geloof? Zijn deze beide zaken niet verschillend? Past het op de genade der hoop bij wijze van proef toe.

Gij mag bewogen worden omtrent uw hoop. Maar zo het “een goede hoop door genade” is, staat zij vast, hetzij gij er al dan niet aan twijfelt. Als het anker diep in zee ligt, kan de loods bewogen worden of het wel zal houden. Maar Zijn vrees heeft geen invloed op het anker zelf: zo het anker goed en wel in het zand bevestigd is, zal het wel houden, hoe er ook de loods over denke. Zijn vrees van op de rotsen geworpen te worden zal niet verwezenlijkt worden; is het anker goed, dan zal dit het schip wel houden, of hij vreest of niet. Zo is het ook in de genade. Hebt gij een goede hoop door genade, en is deze binnen het voorhangsel geankerd, dan zal uw twijfel of vrees die hoop evenmin vernietigen als de twijfel en vrees van de loods het kabeltouw doen springen of het anker doen breken.

Weet gij niet dat het geloof van alle ware gelovigen “niet in de wijsheid der mensen, maar in de kracht Gods bestaat?” Hoe kan dan het ware geloof bewogen worden; ik bedoel bewogen door de stem en kracht Gods, zodat het door Hem veranderd wordt? Het geloof kan beproefd worden, gelijk het goud in het vuur gelouterd wordt; maar de beproeving vernietigt evenmin het geloof als de smeltkroes het goud.

Zo is het niet de liefde. Zo zij door de Heilige Geest in uw hart is uitgestort, is het een dierbaar deel van Gods koninkrijk; en als zodanig kan zij niet door Gods stem bewogen worden, dat zij veranderd en verdeeld wordt, gelijk het voorhangsel van de tempel in tweeën werd gescheurd. Indien het zo ware, zou de genade des Geestes niet meer duurzaamheid hebben dan het bloed van stieren en bokken.

Het is waar, en ik ben er zeker van, dat wij aangaande de wezenlijkheid van onze genade bewogen worden; maar de genade zelf wordt niet bewogen door de geduchte stem van een vertoornd God, of anders zou Hij zichzelf tegenspreken. Hij is niet gelijk wij, altijd veranderend, altijd veranderlijk. Wij dienen geen God als deze. Dat ware een Baäls God, die te bewegen was door het snijden van het vlees met messen. Maar wij dienen een God, die “één van zin is en Wien niemand kan veranderen”; onveranderd, onveranderlijk, in al Zijn heerlijke volmaaktheden. Wien Hij lief heeft, heeft Hij voor eeuwig lief. En al worden wij bewogen aangaande de wezenlijkheid van ons geloof, onze hoop en onze liefde, toch vernietigen die twijfel en vrees, waaraan allen meer of min onderhevig zijn, het werk van God aan de ziel niet?

Spreekt mijn prediking dit tegen? Heb ik niet altijd gestreden voor de voortdurendheid der genade, en dat de Geest nooit het licht Zijns eigen tempels uitblust? Inderdaad, waar is anders onze zekerheid? Gij hebt wellicht geld in een bank geplaatst, en zegt misschien in een angstig ogenblik tot uzelf: “is zij veilig?” Maar uw vrees doet de wezenlijke vastheid der bank niet aan. Deze hangt noch van uw hoop noch van uw vrees af; maar van haren eigen vasten grondslag en haar wezenlijk kapitaal. Zo mag gij vrees koesteren omtrent de hemelse bank, of liever omtrent uw aandeel daarin; maar al uw twijfel en vrees doen evenmin de hemelse bank als die van Engeland springen. Gij ziet dat wij ons immer dobberend gevoel, onze duisternis, ongeloof, vrees en twijfel niet onze bepaalde gids moeten laten zijn, aangaande ons aandeel in hemelse wezenlijkheden.

Heeft de Heere een genadewerk aan uw ziel begonnen, dan heeft Hij het begonnen; zet Hij het voort, dan doet Hij het ook, en zal het voltooien, – en dat werk zal bestaan. Ik kan en word bijna elke dag mijns levens omtrent vele dingen bewogen, maar Gods werk zal hetzelfde blijven of ik bewogen worde of niet.

Maar als de Apostel spreekt van het koninkrijk dat niet bewogen wordt, bedoelt hij het in de zin van veranderd. Nu verschillen zeker deze twee dingen. Ziet op de eiken in het naburige park. Zij mogen door een hevige wind tot op hun grondslag geschokt worden, maar, zo zij vastgeworteld zijn in de grond, zullen zij elke storm trotseren. Bewogen, geschokt te worden is niet hetzelfde als afgehouwen, afgescheurd te worden. Inderdaad, dit is de hoogste zaligheid van het ontvangen van een koninkrijk, dat niet bewogen kan worden, dat uw geloof niet op veranderlijke dingen rust. Zo het op uw eigen goede werken, uw tegenwoordig of toekomstig streven in het vlees, uw behoorlijke aankweking van menselijke heiligheid rustte, wat zou het u baten op uw doodbed, hoe zoudt gij u te beklagen hebben, zo er een ziekte kwam; zo uw hoop op de hemel op zulk een valse en wankelenden grondslag berustte, zou zij wellicht, neen zeker vreselijk bewogen, en als een droom verdreven worden.

Maar zo ons geloof, onze hoop en liefde binnen het voorhangsel gaan, en zich vasthechten aan de Zoon Gods, dan mogen wij, schepselen van één dag, rijzen en dalen in onze gewaarwordingen, gelijk de zon op en neergaat onder de invloed van de wind; maar dat rijzen en dalen des gevoels verandert de plechtige feiten van wedergeboorte, rechtvaardiging, aanneming en inlijving bij de gemeente Gods niet. Inderdaad, zo deze dingen uit ons hart konden gevaagd worden door de rukvlagen des ongeloofs, dan zou er voor niemand enige vastheid, en ik zou kunnen zeggen, behoudenis zijn. Maar dit is het gezegende van de Evangeliegenade, dat wij, bij het ontvangen des Geestes, daardoor een hemels – een onbeweeglijk koninkrijk ontvangen; een koninkrijk waarvan Christus zelf de doorluchtige Koning is “Wiens rijk een eeuwig rijk zijn zal, en alle heerschappijen zullen Hem eren en gehoorzamen” (Dan. 7: 27).

IV. Maar de tijd gebiedt mij tot ons laatste punt, de vermaning, over te gaan. Laat ons de genade vasthouden, door die wij welbehaaglijk Gode mogen dienen, met eerbied en godvruchtigheid.

De Apostel neemt hier aan, dat degenen aan wie hij schreef een onveranderlijk koninkrijk hadden ontvangen; dat zij wettige onderdanen van Koning Jezus waren; dat zij in Hem geloofd hadden ter behoudenis hunner zielen. Hij spreekt hen daarom aan als deelgenoten van goddelijk licht en leven en vermaant hen de “genade vast te houden”, opdat zij Gode welbehaaglijk mochten dienen.

Verscheidene punten eisen hier onze nauwkeurige aandacht, en het spijt mij dat de tijd mij niet toelaat die dieper in uw geweten te drukken.

1. Ziet dan vooreerst op de noodzakelijkheid om de genade vast te houden. Genade is de grondslag zelf van het onbeweeglijk koninkrijk. Het is alles genade, van het begin tot het einde, van de eerste tot de laatste.

Uit geilade worden wij zalig; door genade worden wij geroepen; door genade zijn wij wat wij zijn. Om daarom ons aandeel in het onbeweeglijk koninkrijk levendig te houden, moeten wij de genade vasthouden; want zodra wij ophouden dit te doen, verliezen wij onze troostrijke uitzichten op dat koninkrijk, en van onze eigen deelverkrijging daaraan en zijn hemelse zegeningen. Het is een koninkrijk van tegenwoordige genade en toekomstige heerlijkheid, daarom geheel op genade en niet op verdiensten gebouwd; geheel op de gunst Gods, en niet op de werken des schepsels. Zolang wij de genade vasthouden, houden wij het koninkrijk vast; want het koninkrijk staat in de genade.

Maar waarom zou deze vermaning nodig zijn? Is het niet zeer gemakkelijk de genade vast te houden? ja, wanneer daar niets is om haar te beproeven; en dat is de wijze waarop de meesten haar vasthouden – in het hoofd, niet in het hart. Maar de ware deelgenoten van het leven Gods worden aan elke kant verlokt om hun vasthouden van de genade te laten varen, door de macht der wereld, de kracht der zonde, de sluwheid van hun onvermoeide tegenpartij, het ongeloof, de ontrouw en de wankelmoedigheid van hun ellendig hart. Dus worden wij soms verleid om van het onbeweeglijk koninkrijk af te zien, en tot lager dingen af te dalen; om of op die aarde te blijven staan, die onder onze voeten is bewogen, of op die Farizeese hemel te staren, die boven onze hoofden bewogen is, en dus ons te verliezen en te verdwalen onder de wrakken en bouwvallen dier dingen, die bewogen en veranderd zijn geworden.

Hij vermaant ons dus daarom die genade vast te houden, waardoor wij in de eerste plaats tot aaideel kwamen in dat onbeweeglijk koninkrijk, tot een bevindelijke kennis en bezit daarvan geleid werden, en waardoor wij alleen het vasthouden daaraan teneinde toe kunnen bevestigen. Wat gij dan ook doet, hoe laag gij zinkt of daalt, doet nooit afstand van uw stevig houwvast aan de genade. Nooit zal het u dierbaarder zijn dan wanneer gij die met stervende hand vasthoudt, en bij de jongste ademtocht u daaraan hecht.

2. Maar de Apostel geeft ons nog verder gezegenden raad: dat wij die genade zouden vasthouden met een bepaald doel, om Gode welbehaaglijk te dienen. Wij kunnen Gode niet welbehaaglijk dienen, als wij de wereld vasthouden. Men dient Gode niet welbehaaglijk, als men het vlees en de duivel dient. Wij moeten die dingen opgeven, zo wij de Vader enen welbehaaglijke dienst willen bewijzen. Want anders zou Hij wel tot ons kunnen zeggen: “Ik haat en veracht uw feestdagen”: “Neem van Mij het geluid van Uw liederen weg”. “Welke gemeenschap heeft de tempel Gods met de afgoden?” Ook kunnen wij Gode niet welbehaaglijk dienen door een verbroken wet, noch door onze eigen gerechtigheid, kracht, wijsheid of heiligheid. Wij moeten al die werken des schepsels ter zijde stellen, en met beide handen die hemelse genade vasthouden, door welke wij Gode alleen welbehaaglijk dienen, als levende onder de invloed, het onderricht en de werkingen der genade.

3. Maar bij voegt er een gezegende waarschuwing bij om ons niet op die voorrechten of genade te verheffen: hij gebiedt ons Gode met eerbied te dienen. Eerbied betaamt allen, die de groten en geduchte naam van de Heere der Heirscharen noemen. Maar boven alles past hij hun, die door de vrije en onverdiende genade Gods behouden worden. Ziet door Wie die genade vrij op de schuldigen mens neer vloeit. Ziet op hetgeen onze ‘gezegende Heere leed om onze zielen uit de bodemlozen afgrond te redden; ziet Hem in Gethsémané en op Golgotha. 0 wat eerbied betaamt ons jegens Zijn hemelse Majesteit! En God behoudt ons door Zijn genade niet, om naar de lusten des vleses te wandelen, niet om de wereld en zichzelf te dienen, maar om voor Hem met Heiligen eerbied te wandelen, omdat wij immer onder Zijn hartdoorzoekend oog leven.

Daar is niets onbetamelijkers in iemand, die belijdt de dingen Gods voor zichzelf in liefelijke en genadige ervaring te kennen, dan een gebrek aan heiligen eerbied in Zijn huis en in Zijn tegenwoordigheid. Waarlijk, zo ooit ’s Heeren macht en tegenwoordigheid, genade, barmhartigheid en waarheid in de ziel eens mensen gevoeld geworden waren, zou het in hem eerbied voor de Hemelse Majesteit verwekken. Wanneer men dan leken en leraren Gods troon ziet naderen zonder enige eerbied voor die grote en heerlijke Majesteit, voor welke de engelen hun aangezichten bedekken, toont dit duidelijk aan, dat Gods majesteit hun nooit op het geweten is gedrukt. Hoewel door genade behouden, moeten wij geen verwaandheid en ijdel vertrouwen daaromtrent aan de dag leggen, of voor God in lichtzinnigheid en dartelheid wandelen; maar wij moeten Hem al onze levensdagen dienen, met dien heiligen eerbied voor Zijn geduchte Majesteit, die zondaars past, en bepaald geredde zondaars, die Zijn toorn gekend en Zijn liefde gevoeld hebben.

4. Maar de apostel voegt er bij: en godvruchtigheid, die levensfontein door welke wij uit de strikken des doods geraken; niet de slaafse vrees van zielen onder de wet, maar de heilige, kinderlijke vrees van degenen, die onder het Evangelie leven, met openbaringen der genade gezegend zijn en de Heere door Zijn eigen goddelijke onderwijzing en getuigenis kennen. Het zijn deze, welke Zijn groten naam vrezen in de beoefening dier kinderlijke vrees, die één van de uitgelezenste zegeningen Zijns verbonds is.

Dus ziet gij, dat er een grote wacht tegen alle losbandigheid gesteld is. Mensen, die de vrees Gods in hun eigen harten niet kennen, schieten hun pijlen op Gods heiligen af, alsof zij alle huichelarij en goddeloosheid bekrachtigden. Maar dat de genadeleer ooit tot goddeloosheid zou leiden, neen, dat zij ver! Het zou een schandschrift op God en godsvrucht zijn. Hoe meer wij weten, dat wij door Gods vrije genade behouden worden, hoe meer wij begeren zullen volgens de voorschriften van het evangelie te wandelen, en Gode welbehaaglijk te dienen met dien eerbied en godvruchtigheid, welke onze belijdenis past, waardoor wij de leer versieren en het openbaar maken, dat wij door het bloed des Lams verlost zijn, opdat wij te Zijner ere leven mogen.

Amen.

Zijn Biografie, Preken en Bijbels Dagboek

Translate

Welkom op deze website. Hier vindt u de Bijbelse dagboeken "Korenaren uit de volle oogst" "Door Baca's Vallei" en "365 Dagen Met Philpot" van J.C. Philpot.

J.C. Philpot

Philpot werd geboren in Ripple in het Engelse graafschap Kent, iets ten noorden van Dover. Hij studeerde in Londen en in Oxford en werd op 26-jarige leeftijd in Stadhampton bevestigd tot predikant van de Kerk van Engeland.

Na een lange 'worsteling' onttrok Philpot zich in 1835 aan de staatskerk. Hij schrijft daarover in één van zijn preken: Ik verlaat de Kerk van Engeland omdat ik in haar nauwelijks een merkteken van de ware kerk bespeuren kan. Hij sloot zich aan de baptistengemeenten, die later de Gospel Standard Strict Baptists zouden worden genoemd. Philpot was een van de eerste redacteuren van het kerkblad The Gospel Standard.

In 1838 werd Philpot predikant van de Strict Baptist-gemeenten Stamford en Oakham. Zijn laatste levensjaren bracht hij door in de Londense buitenwijk Croydon. Hij stierf eind 1869. Joseph Charles Philpot ligt begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Queens Road in Croydon.

DONEREN