Het christelijke contrast, of de houding ten opzichte van de dood en het leven van de Heere Jezus
Deze preek is uitgesproken in de North Street Chapel, Stamford, op zondagmorgen 6 december 1863.
“Wij worden aan alle zijden verdrukt, maar niet benauwd; wij zijn twijfelmoedig, maar niet radeloos; wij worden vervolgd, maar niet verlaten; nedergeworpen, maar niet verdorven; altijd den dood des Heeren Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam openbaar worde.”
2 Korinthe 4:8-10 (Statenvertaling)
De woorden die ik zojuist heb voorgelezen, volgen direct op een passage waarover ik onlangs heb gepreekt; en daar zij in zeer nauwe en intieme verbinding daarmee staan, kunnen zij, als het de Heere behaagt het onderwerp voor mijn geest te openen, als een passend vervolg op die overdenking dienen. Het is zeer wenselijk, bij het lezen van de Schrift, en in het bijzonder de brieven van Paulus, acht te slaan op de samenhang van gedachte en argumentatie die vers met vers en hoofdstuk met hoofdstuk verbindt; want deze goddelijke brieven zijn geen verzameling losse, onsamenhangende teksten zonder orde of structuur, maar zijn daarentegen opgebouwd, van de eerste tot de laatste steen, tot een hecht en harmonieus bouwwerk, waarvan elk deel het andere versterkt.
Velen, dat geef ik graag toe, lezen de brieven met zowel nut als kracht, ook al zien zij, of missen zij zelfs het verstandelijk vermogen om, de logische samenhang te begrijpen waarin zoveel van hun kracht schuilt; maar toch, tenzij wij zorgvuldig letten op de onderlinge afhankelijkheid van de passages, zullen wij vaak veel van hun bijzondere kracht en schoonheid mislopen.
Ik geef ook volledig toe dat deze prachtige orde in Paulus’ geschriften niet altijd direct zichtbaar is; maar hoe meer wij met goddelijk licht over de betekenis van de apostel worden begunstigd, en hoe meer wij doordrongen raken van zijn geest, des te duidelijker zullen wij zien en voelen dat bijna elk woord dat hij schreef in verbinding staat met het hoofdonderwerp van zijn gedachten, wanneer hij, onder goddelijke inspiratie, zijn hart met zijn pen uitstortte.
Misschien herinnert u zich op dit moment niet de samenhang waarnaar ik zojuist heb verwezen, die zoveel bijdraagt aan de betekenis van onze tekst. Daarom zal ik de verzen voorlezen die eraan voorafgaan, en die ik onlangs in uw gehoor heb proberen uit te leggen:
“Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons.”
2 Korinthe 4:6-7
Als u deze woorden beschouwt, en vooral als u zich herinnert hoe ik ze onlangs heb behandeld, zult u daarin drie, zo niet meer, onderscheidende kenmerken zien. Het eerste is de schat die de ziel rijk maakt voor de eeuwigheid; die niets minder is dan het binnenstralen van God Zelf in het hart, om het licht te geven van de kennis van Zijn heerlijkheid in het aangezicht van Jezus Christus.
Het tweede opvallende idee van de passage is het vat, het onooglijke en ongeschikte vat, zoals het ons toeschijnt, waarin deze kostbare schat is neergelegd: “Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten.”
En het derde opvallende kenmerk van de passage is de reden waarom de schat in dit ogenschijnlijk ongeschikte vat is gelegd: “opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons.”
Wanneer wij nu deze drie gedachten in ons achterhoofd houden en naar de woorden van onze tekst kijken, zullen wij zien dat er een zeer nauwe en intieme verbinding bestaat met de passage die ik zojuist heb geciteerd:
“Wij worden aan alle zijden verdrukt, maar niet benauwd; wij zijn twijfelmoedig, maar niet radeloos; wij worden vervolgd, maar niet verlaten; nedergeworpen, maar niet verdorven.”
In deze woorden zien wij een reeks van twee opvallende contrasten. Maar deze twee opvallende contrasten zijn nauw verbonden met wat de apostel in de voorgaande passage heeft uiteengezet over de schat en het aarden vat waarin zij is gelegd.
Waarom worden wij “aan alle zijden verdrukt”? Vanwege de kist. Maar waarom zijn wij “niet benauwd”? Vanwege de schat. Waarom zijn wij “twijfelmoedig”? Vanwege het aarden vat. Maar waarom “niet radeloos”? Vanwege het licht der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. Waarom zijn wij “nedergeworpen”? Vanwege de moeilijkheden en smarten die verbonden zijn aan een lichaam van zonde en dood. Maar waarom “niet verdorven”? Vanwege het barmhartige licht van God dat in de ziel straalt.
Zo ziet u dat het prachtige contrast dat hij schetst tussen zwakheid en kracht, tussen smarten en ondersteuning, tussen dood en leven van het kind van genade, al zijn kracht en betekenis ontleent aan de twee tegenstrijdige omstandigheden die hij zo duidelijk naar voren heeft gebracht in de voorgaande passage.
Nu, als wij verdergaan, zien wij dat de apostel deze gedachte nog verder uitwerkt in het tiende vers, waar hij zegt:
“Altijd den dood des Heeren Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam openbaar worde.”
2 Korinthe 4:10 (Statenvertaling)
Dit is een zeer opmerkelijke uitdrukking, en het is van groot belang dat wij haar goed verstaan. Wat bedoelt de apostel met “den dood des Heeren Jezus in het lichaam omdragende”? En waarom is het zo, dat het leven van Jezus alleen in ons lichaam geopenbaard kan worden door het dragen van Zijn dood?
Het is duidelijk dat de apostel hier niet spreekt over het letterlijk sterven van Christus, want dat heeft eens en voor altijd op Golgotha plaatsgevonden. Maar hij bedoelt dat er in het leven van iedere ware gelovige een voortdurende ervaring is van het kruis, van de dood, van het sterven, zoals die in het leven van de Heere Jezus zelf werden gezien. Zoals Hij, onze gezegende Verlosser, een leven van lijden, van vernedering, van vervolging, van verwerping en van kruisiging leidde, zo moeten ook wij, als Zijn volgelingen, in zekere mate delen in diezelfde ervaringen. In de mate waarin wij met Hem verbonden zijn, zullen wij ook met Hem lijden; en zoals wij Zijn dood in ons lichaam dragen, zo zal ook Zijn leven in ons geopenbaard worden.
De apostel gebruikt hier het woord “altijd”, wat aangeeft dat dit geen zeldzame of incidentele ervaring is, maar een voortdurende toestand in het leven van een kind van God. “Altijd”, zegt hij, “den dood des Heeren Jezus in het lichaam omdragende.” Dit betekent dat het kruis, de dood voor de wereld, de dood voor de zonde, de dood voor het eigen ik, voortdurend in ons werkzaam is. Het is een dagelijkse, ja, een voortdurende ervaring van lijden, van zelfverloochening, van het kruisdragen, zoals onze Heere zelf heeft gezegd:
“Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op, en volge Mij.”
Mattheüs 16:24 (Statenvertaling)
Maar waarom is dit zo? Waarom moet het kind van God altijd den dood des Heeren Jezus in zijn lichaam omdragen? De apostel geeft het antwoord: “opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam openbaar worde.” Hierin ligt het grote geheim van het christelijk leven. Het is door de dood heen dat het leven komt; het is door het kruis dat de opstanding wordt bereikt; het is door het dragen van het sterven van Christus dat wij deel krijgen aan Zijn leven. Zoals de graankorrel in de aarde moet vallen en sterven, voordat zij vrucht kan voortbrengen, zo moet ook de gelovige sterven aan zichzelf, aan de wereld, aan de zonde, opdat het leven van Jezus in hem geopenbaard kan worden.
Dit is een diepe en heilige waarheid, die alleen door ervaring werkelijk gekend kan worden. Het is gemakkelijk erover te spreken, maar het is een andere zaak om haar in het hart te dragen en in het leven te openbaren. Toch is dit het pad dat de Heere voor al Zijn volk heeft uitgestippeld; en hoe meer wij leren den dood des Heeren Jezus in ons lichaam om te dragen, des te meer zal ook Zijn leven in ons geopenbaard worden.
Dit is dus het grote geheim van het evangelie: dat het leven slechts voortkomt uit de dood; dat kracht slechts wordt gevonden in zwakheid; dat ware troost slechts wordt ervaren te midden van lijden; dat de overwinning slechts wordt behaald door de nederlaag heen. En dit alles wordt in de diepste zin vervuld in de persoon en het werk van de Heere Jezus Christus, en in de ervaring van allen die in Hem geloven.
De apostel Paulus was hier een treffend voorbeeld van. In zijn leven en bediening droeg hij voortdurend “den dood des Heeren Jezus” in zijn lichaam om. Hij werd aan alle zijden verdrukt, was twijfelmoedig, werd vervolgd en nedergeworpen; maar in al deze dingen werd hij niet benauwd, niet radeloos, niet verlaten, niet verdorven. Want in hem werd het leven van Jezus openbaar, juist door het sterven heen dat hij droeg. Zo was zijn bediening niet slechts een verkondiging met woorden, maar een levende openbaring van het kruis en de opstanding van Christus.
Dit is ook de weg die de Heere met al Zijn kinderen gaat. Hij brengt hen in omstandigheden waarin zij aan zichzelf worden ontdekt, waarin zij hun eigen zwakheid, hun onmacht, hun nietigheid leren kennen. Hij leidt hen in het kruis, in het sterven, in de dood der zonde, opdat zij het leven van Jezus zouden leren kennen als hun enige kracht en troost. En hoe meer zij leren sterven aan zichzelf, des te meer zal het leven van Christus in hen worden geopenbaard.
Dit is een diepe en heilige les, die slechts door ervaring geleerd kan worden. Velen willen het leven van Jezus kennen zonder het dragen van Zijn dood; zij verlangen naar kracht zonder zwakheid, naar troost zonder lijden, naar overwinning zonder strijd. Maar dit is niet de weg die de Heere heeft bepaald. Het is door de dood heen dat het leven komt; het is door het kruis dat de kroon wordt bereikt; het is door het dragen van het sterven van Christus dat wij deel krijgen aan Zijn opstandingsleven.
Laat ons daarom niet vrezen voor het kruis, noch voor het sterven, noch voor de weg van lijden en beproeving waartoe de Heere ons roept. Want in die weg zal Hij Zelf ons nabij zijn, en in onze zwakheid zal Zijn kracht worden volbracht. Zo zal het leven van Jezus in ons openbaar worden, tot eer van Zijn Naam en tot zegen van onze zielen.
De apostel vervolgt in vers 11:
“Want wij, die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus’ wil, opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees openbaar worde.”
2 Korinthe 4:11 (Statenvertaling)
Hier legt Paulus uit dat dit niet slechts een incidentele of tijdelijke ervaring is, maar een voortdurende toestand. “Wij, die leven,” zegt hij – dat wil zeggen, wij die geestelijk leven ontvangen hebben door de Heilige Geest, worden altijd overgegeven in de dood om Jezus’ wil. Dit betekent dat het leven van een ware gelovige een voortdurende overgave aan het kruis is, een voortdurende onderwerping aan het sterven, opdat het leven van Jezus steeds meer in hem openbaar wordt.
Dit is een zeer beproevende weg voor het vlees. De oude mens verzet zich tegen het kruis, tegen het sterven, tegen de weg van zelfverloochening en afhankelijkheid. Maar juist in deze weg wordt het leven van Christus zichtbaar. Zoals de apostel elders zegt:
“Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.”
Galaten 2:20 (Statenvertaling)
Hierin ligt het geheim van de christelijke wandel: niet langer te leven uit eigen kracht, wijsheid of gerechtigheid, maar Christus te kennen als het leven van de ziel, Hem te volgen in de weg van het kruis, en in alles afhankelijk te zijn van Zijn genade en kracht.
Dit werk van de Heere in Zijn volk is doorgaans langzaam en pijnlijk. Het is een weg van voortdurende ontdekking van eigen zwakheid en onwaardigheid, van het afsterven aan de wereld en het eigen ik, van het leren rusten in Christus alleen. Maar hoe meer de gelovige leert zichzelf te verliezen, des te meer zal hij Christus vinden als zijn alles in allen.
De apostel vat deze waarheid samen in vers 12:
“Alzo dan is de dood werkzaam in ons, maar het leven in u.”
2 Korinthe 4:12 (Statenvertaling)
Hiermee bedoelt hij dat, terwijl hijzelf en zijn medearbeiders voortdurend het kruis en het sterven ondervinden in hun bediening, het leven van Christus door hun werk wordt voortgebracht en geopenbaard in de gelovigen aan wie zij het evangelie verkondigen. Zo werkt God door het lijden en de zwakheid van Zijn dienstknechten heen tot zegen van Zijn gemeente.
De apostel vervolgt:
“Maar wij hebben dezelfde Geest des geloofs, gelijk geschreven is: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken; wij geloven ook, daarom spreken wij ook; wetende dat Hij, Die den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken, en met ulieden zal stellen.”
2 Korinthe 4:13-14 (Statenvertaling)
Hier toont Paulus de bron van zijn moed en volharding te midden van lijden en dood: het is het werk van de Geest des geloofs. Hij verwijst naar wat geschreven staat in Psalm 116:10:
“Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken.”
Hetzelfde geloof dat de psalmist bezat, leeft ook in het hart van de apostel. Ondanks alle verdrukkingen en gevaren blijft hij spreken, blijft hij het evangelie verkondigen, omdat hij gelooft in de opstanding van de doden. Zijn hoop is niet gevestigd op deze wereld, maar op de levende God, Die de Heere Jezus uit de doden heeft opgewekt en Die ook allen, die in Hem geloven, zal opwekken en met Hem zal stellen.
Dit geloof in de opstanding is het fundament van alle ware christelijke hoop en volharding. Want, zoals Paulus elders zegt:
“Indien wij alleen in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen.”
1 Korinthe 15:19 (Statenvertaling)
Maar omdat wij weten dat God, Die den Heere Jezus heeft opgewekt, ook ons zal opwekken door Jezus, kunnen wij met vrijmoedigheid en standvastigheid de weg van het kruis gaan, wetende dat het lijden van dit tegenwoordige leven niet opweegt tegen de heerlijkheid die geopenbaard zal worden.
De apostel voegt hieraan toe:
“Want het is alles om uwentwil; opdat de genade, vermenigvuldigd zijnde door velen, de dankzegging overvloedig make tot de heerlijkheid Gods.”
2 Korinthe 4:15 (Statenvertaling)
Hierin openbaart zich het liefdevolle en onbaatzuchtige hart van Paulus. Al zijn lijden, zijn verdrukkingen, zijn zelfverloochening, zijn kruisdragen – het is alles omwille van de gemeente van Christus. Opdat door zijn bediening velen zouden delen in de genade van God, en opdat door hun dankzegging de heerlijkheid van God zou worden vergroot. Want het uiteindelijke doel van alle dingen is de verheerlijking van God.
De apostel trekt hieruit de volgende conclusie:
“Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag. Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; ons, die niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig.”
2 Korinthe 4:16-18 (Statenvertaling)
Hierin ligt een diepe troost voor allen die de weg van het kruis gaan. De apostel zegt: “Daarom vertragen wij niet,” – dat wil zeggen, wij verliezen de moed niet, wij worden niet moedeloos of wanhopig, ondanks alles wat wij lijden. Want hoewel onze uitwendige mens – ons lichaam, ons aardse bestaan – ondergaat en afneemt door moeite, pijn en ouderdom, wordt de inwendige mens, het geestelijk leven, dagelijks vernieuwd door de kracht van de Heilige Geest.
Paulus noemt alle verdrukkingen van dit leven “lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat.” Wat voor het oog zwaar en langdurig lijkt, noemt hij licht en kortstondig, wanneer het wordt vergeleken met “een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid” dat God voor Zijn kinderen bereid heeft. Zo stelt hij het lijden van het heden tegenover de heerlijkheid van de toekomst.
Het geheim van deze hoop en volharding ligt hierin: “ons, die niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet.” De gelovige leeft niet bij wat zichtbaar en tijdelijk is, maar bij wat onzichtbaar en eeuwig is. Zijn hart is gericht op de onzienlijke werkelijkheid van God, op de beloften van het evangelie, op de eeuwige heerlijkheid die in Christus is. Want alles wat zichtbaar is, is vergankelijk, maar wat onzichtbaar is, is eeuwig.
Dit is de weg van het ware geloof: wandelen door het geloof, niet door aanschouwen; leven met het oog op de eeuwige dingen, niet op het tijdelijke; het kruis dragen in de hoop op de kroon; het sterven van de Heere Jezus in het lichaam omdragen, opdat ook Zijn leven in ons openbaar worde.
Dit geloof, dat zich niet richt op het zichtbare en tijdelijke, maar op het onzichtbare en eeuwige, vormt het ware kenmerk van het leven uit God. De apostel Paulus wil zijn hoorders en lezers ertoe brengen hun blik te verheffen boven de omstandigheden van het heden en hun hart te richten op de onvergankelijke erfenis die in Christus is weggelegd. Want zolang wij ons laten leiden door wat wij zien, door de smarten, de zorgen, de teleurstellingen en de strijd van dit aardse leven, zullen wij gemakkelijk ontmoedigd raken. Maar als het geloof door genade geoefend wordt om te rusten in de beloften van God en te zien op de onzienlijke dingen, dan wordt de ziel gesterkt en getroost, en wordt de kracht van het leven van Christus in ons openbaar.
De apostel heeft deze waarheid niet alleen geleerd uit de openbaring van de Heere, maar ook uit eigen ervaring. Zijn leven was een voortdurende beproeving, een dagelijkse omgang met het kruis, met lijden, met vervolging en met de dood. En toch spreekt hij van “lichte verdrukking” en van een “zeer haast voorbijgaande” moeite, omdat hij zijn hart had gevestigd op het eeuwig gewicht der heerlijkheid dat voor hem lag.
Dit is de les die ook wij moeten leren. De Heere leidt Zijn volk door de weg van het kruis, opdat zij zouden leren het tijdelijke te verliezen om het eeuwige te winnen; om het zichtbare te laten voor het onzichtbare; om het leven van het vlees te laten sterven, opdat het leven van de Geest in hen openbaar worde. Zoals de apostel elders zegt:
“Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God. Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, Die ons leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.”
Kolossenzen 3:3-4 (Statenvertaling)
Daarom is het dragen van het sterven van de Heere Jezus in het lichaam niet een teken van Gods ongenoegen, maar juist van Zijn liefdevolle bewerking. Het is het middel waardoor Hij Zijn kinderen voorbereidt op de eeuwige heerlijkheid, waardoor Hij hun geloof loutert, hun hoop versterkt, hun liefde verdiept, en waardoor Hij hen gelijkvormig maakt aan het beeld van Zijn Zoon.
Zo wordt het kruis geen last die wij met tegenzin dragen, maar een gezegend werktuig in Gods hand, waardoor Hij ons tot Zijn heerlijkheid leidt. En zo mogen wij, samen met de apostel, zeggen:
“Doch ik acht niet, dat de lijden van deze tegenwoordige tijd niet zijn te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden.”
Romeinen 8:18 (Statenvertaling)
Laat ons daarom niet moedeloos worden onder de weg die de Heere met ons gaat. Hoe zwaar de last soms ook lijkt, hoe diep de smart, hoe scherp het kruis, laat ons bedenken dat het alles werkt tot ons eeuwig welzijn en tot de verheerlijking van God. Want de Heere Jezus Zelf is ons voorgegaan in de weg van lijden en vernedering, en Hij heeft door Zijn dood en opstanding de weg tot de heerlijkheid geopend voor allen die in Hem geloven.
De apostel Paulus wijst ons in deze woorden op het diepe mysterie van het christelijk leven: het dragen van het sterven van de Heere Jezus in ons lichaam, opdat ook Zijn leven in ons openbaar worde. Dit is geen gemakkelijke weg, geen pad van uiterlijke voorspoed of wereldse eer, maar een weg van zelfverloochening, van kruisdragen, van sterven aan het eigen ik en aan de wereld. Maar juist in die weg wordt de kracht van Christus geopenbaard, wordt het geloof gelouterd, wordt de ziel voorbereid op de eeuwige heerlijkheid.
De ware gelovige leert in deze weg zijn afhankelijkheid van de Heere, zijn eigen zwakheid en onmacht, maar ook de onuitputtelijke rijkdom van Gods genade. Want als hij zichzelf verliest, vindt hij alles in Christus; als hij zwak is, wordt hij sterk in de Heere; als hij arm is in zichzelf, wordt hij rijk in Hem. Zo wordt het leven van Jezus in hem openbaar, tot eer van God en tot zegen van anderen.
Laat ons daarom, te midden van alle moeite en strijd, onze ogen gericht houden op de Heere Jezus, de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Die om de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en de schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand van de troon Gods.
“Laat ons dan afleggen allen last, en de zonde, die ons lichtelijk omringt, en met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is; ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Die, voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en de schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand van den troon Gods.”
Hebreeën 12:1-2 (Statenvertaling)
Moge de Heere ons allen deze genade schenken, opdat wij getrouw zouden zijn in het dragen van Zijn kruis, standvastig in het lijden, volhardend in het geloof, totdat wij met Hem zullen zijn in de heerlijkheid, waar geen pijn of tranen meer zullen zijn, maar eeuwige blijdschap aan Zijn rechterhand.