Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen. Psalm 119:132
Ik denk dat ik eerlijk kan zeggen dat deze woorden wel duizenden keren over mijn lippen zijn gekomen: ‘Zie mij aan.’ Zelden kniel ik in gebed voor de Heere der heerscharen neer zonder te zeggen: ‘Zie mij aan.’ Wat zijn die woorden veelzeggend! Alsof de ziel wenste dat de Heere niet aan hem voorbij zou gaan; hem Zijn aandacht niet onwaardig zou achten; en hem niet de toegang tot Zijn aanwezigheid zou ontzeggen, maar naar hem zou kijken met medelijden, liefde en mededogen. Maar dit verlangen, dat de Heere ‘hem aanziet’, ging gepaard met een duidelijk gevoel van zijn hulpeloosheid, zondigheid en onwaardigheid. Het was alsof David gekleed in nederigheid aan de voetenbank der genade lag, zijn zonden besefte, de innerlijke verachtelijkheid van zijn hart voelde, en zichzelf onwaardig achtte de geringste glimlach van Gods aangezicht, of de geringste fluistering van Gods liefde te ontvangen. Maar toch moest hij wel inzien dat de Heere een volk had dat Zijn Naam beminde; nee, hijzelf voelde iets van diezelfde liefde. Hij genoot wellicht niet het volledige vertrouwen ervan. Zijn hart was wellicht diepbedroefd en gekweld. Angsten en twijfels gingen door hem heen, maar toch, temidden van dit alles, voelde hij een tedere genegenheid uitgaan naar de Naam van de Heere, die zijn ziel dierbaar was; hij voelde dat hij makkelijk toegang tot Zijn heilige aanwezigheid kon krijgen; en zijn hart was gesmolten door de liefde en tederheid voor de naam van God. ‘Uw Naam is een olie, die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief’ (Hoogl. 1:3). Maar vermengd met deze verborgen en heilige liefde voor de Naam van de Heere was een diep besef van zijn eigen onwaardigheid. En die twee gevoelens gaan altijd samen. Verre van mijn hart, en verre van het uwe die Gods naam vrezen, is dat schaamteloze aanmatigende vertrouwen dat Gods genade opeist en dat niet is vermengd met enige godsvrucht in een zondaarsgemoed, niet is vermengd met een besef van onwaardigheid, zwakheid en verdorvenheid dat altijd in een herboren hart leeft. Nee, u kunt er zeker van zijn dat overal waar werkelijk liefde voor de Naam Jezus aanwezig is, er altijd het diepste besef van onze eigen onwaardigheid mee is vermengd.
Lezen: Psalm 69:1-17