Oefen uzelf tot godzaligheid. 1 Timotheüs 4:7
„De Heere beproeft de rechtvaardige” (Psalm 11:5). Inderdaad, een rechtvaardig leven is meestal een beproefd leven. Er is geen kind van God, wiens genade levendig en werkzaam is, die in zijn ziel niet beproefd wordt. Ik geloof, dat de ziel evenmin kan leven zonder oefening als het lichaam. Hoe meer de ziel geoefend wordt, des te gezonder zal zij zijn. De beproeving is één voorname bron van oefening. Zo gij beproefd zijt in uw bestaan; in uw stand; beproefd omtrent de echtheid van het werk der genade aan uw ziel; — dat zal uw ziel steeds in oefening houden. En dit is een „oefening tot godzaligheid”. Indien deze oefeningen zijn tot godzaligheid, dan leiden zij u op de weg tot de godzaligheid; brengen zij u bij de godzaligheid, leiden zij u inde godzaligheid, en, boven alle dingen: zij brengen de godzaligheid in uw ziel. Dus is er geen oefening der ziel tot godzaligheid. Schijnt uw hart niet somtijds zonder een greintje godzaligheid te zijn? Gij ziet wat de godzaligheid is in haar aard, in haar takken, in haar genade, in hetgeen een Christen behoort te zijn. Gij zegt: „Ben ik een Christen! Ik, een godzalig man of een godzalige vrouw! Laat ik mij vergelijken met de godzaligheid. Ben ik godzalig? Is er genade in mijn hart? Leef ik, spreek ik, denk ik, handel ik, wandel ik, verdraag ik, zoals een Christen betaamt? Is mijn leven overal zodanig, dat ik het stap voor stap, bij levende, werkelijke, proefondervindelijke, Schriftuurlijke godzaligheid kan nederleggen?” „O”! zegt gij, „ik krimp weg, bij zulk een onderzoek. Er zijn vele dingen in mij, die niet kunnen vergeleken worden bij de godzaligheid, die in het Woord der Waarheid is geopenbaard.” Dan geloof ik; wanneer deze werkingen de uwe zijn, dat uw gemoed is geoefend. Wat is nu het gevolg? Het is een oefening tot godzaligheid. Gij hebt er behoefte aan; gij worstelt er om; gij roept er om; gij jaagt er naar; gij weet, dat de Heere alleen haar in uw ziel kan werken; gij gevoelt u nooddruftig, naakt en beroofd; gij weet, dat gij zonder haar niet gelukkig kunt leven of sterven; toch moet gij ze hebben, of met lichaam en ziel voor eeuwig verloren gaan.
Beproef vrij van omhoog
mijn hart, dat voor uw oog,
Alwetende, steeds open lag.
Doorzoek mij, toets mijn gangen,
doorgrond al mijn verlangen
en stel mijn oogmerk in de dag.
Ps. 26:2