En Gideon zeide tot God: Uw toorn ontsteke niet tegen mij, dat ik alleenlijk ditmaal spreke; laat mij toch alleenlijk ditmaal met het vlies verzoeken: daar zij toch droogte op het vlies alleen, en op de ganse aarde zij dauw. En God deed alzo in dezelve nacht: want de droogte was op het vlies alleen, en op de ganse aarde was dauw. Richteren 6:39, 40
Velen van ’s Heeren volk gaan gebukt onder twijfeling en vrees, vragende of het wel het werk der genade aan hun harten zou zijn, of hun bevindingen niet maar bevindingen waren van het natuurlijk geweten en of hun vreugde iets anders was dan de vreugde van de huichelaar. „O”, zeggen zij, „wat zou ik niet willen geven om een Goddelijke getuigenis te hebben, dat de goede Geest mij op de ware weg heeft geleid!” Twijfel leidt tot roepen en zuchten om een Goddelijke getuigenis, en in antwoord op dat roepen ontvangt men de hemelse getuigenis. Een man zonder twijfelingen is zonder getuigenissen. Twijfelingen is voor getuigenissen, wat de vijzel is voor de stamper, het slot voor de sleutel. Getuigenissen zijn Eben-Haëzers, „stenen der hulpe” (1 Sam. 7:12); maar er moet een gat zijn voor de steen om in te staan, en dat gat is twijfel. Twijfel aan behoud is voor de openbaring van behoud, wat de honger is voor het voedsel; de naaktheid voor de kleding; een donderbui voor een schuilplaats; de galg voor een kwijtschelding van straf, en de dood voor een opstanding. Het eerste van deze dingen gaat vooraf, bereidt voor en opent een weg voor het tweede. Het eerste is niets zonder het laatste, noch het laatste zonder het eerste. Dus gaat de geestelijke twijfel aan de getuigenissen vooraf. Te weten, dat wij gelijk hebben, is het beste; te vrezen, dat wij ongelijk hebben, is op een na het beste. De getuigenis des Geestes te genieten, is de zaligste zaak aan deze zijde van het graf; te smachten naar dat genot is de grootste zegen na gene. Bedenk wel, ik spreek slechts van geestelijke twijfel; dat is, twijfel in een geestelijk mens, want natuurlijke twijfel is even ver van de zaligheid als natuurlijke hoop. Het pad door de vallei van Baca is „van kracht tot kracht”, dat is, naar de Oosterse wijze van reizen, van de ene rustplaats naar de andere, waar waterputten zijn gegraven, „die door de regen gevuld zijn” (Psalm 84:6, 7).
’t Hijgend hert, der jacht ontkomen,
schreeuwt niet sterker naar ’t genot enz.
Ps. 42:1