Opdat het recht der wet vervuld zoude worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest. Romeinen 8:4
Iemand kan zijn „in het vlees,” zoals wij allen zijn, en toch niet „er naar wandelen”. Er naar wandelen bevat een zich ten voorbeeld stellen der zonde en er naar wandelen. Maar de een kan door de ander meegesleept worden, zoals wij soms een kind onwillig door zijn moeder zien medeslepen, omdat het niet gaarne met haar gaat. Het kind gaat zijn moeder niet achterna, of hand aan hand met haar, noch naast haar; maar het is tegen zijn wil genoodzaakt een weg te gaan, die het haat, bijvoorbeeld naar de school, wanneer het liever had willen spelen. In deze zin is het dikwijls met het kind der genade: het wordt dikwijls met het vlees medegetrokken; het volgt niet vrijwillig; het zondigt niet naar eigen wil, maar is door de macht des vieses verstrikt, medegevoerd in strijd met zijn beste wensen, en somtijds, in weerwil van zijn ernstige roepen, zijn tranen, zijn kermen en verlangen. Hij volgt niet zoals een toerist in de Alpen een gids door de sneeuw volgt, zijn voet vastberaden en in elke voetstap zettende, die het vlees voor hem gebaand heeft. De heilige Gods, ofschoon in het vlees, wandelt niet naar het vlees; want zo wandelende zou hij de wet der liefde niet kunnen vervullen en de rechvaardigmaking der wet kan in hem niet vervuld worden. Maar zo hij, door genade daartoe bekwaamd, van tijd tot tijd de Geest achternagaat, want als de Geest geleidt volgt hij; als de Geest aanspoort, gehoorzaamt hij, en als de Geest werkt, volbrengt hij. Wanneer de Geest Jezus openbaart, bemint hij Hem vurig met een rein hart; waanneer de Geest een belofte toepast, gelooft hij ze, en wanneer Hij de waarheid Gods aan zijn ziel bekend maakt, is zij hem tot voedsel en verheuging.
Eenmaal sprak God tot mij een woord,
tot twee maal toe heb ik ’t gehoord,
dat ’s Heeren zijn de sterkt’ en krachten!
Ook is bij U de goedheid, Heer;
dies heeft van U elk sterv’ling weer
vergelding naar zijn W’erk te wachten.
Ps. 62:8