Welzalig is de man, o Heere! die Gij tuchtigt; en die Gij leert uit uw wet. Psalm 94:12
Wij kunnen uit de woorden hier voor ons opmaken, dat de Heere het leren van kastijden laat voorafgaan. Is hierin niet iets opmerkelijks? Waarom zou de kastijding de onderwijzing voorafgaan? Om deze reden: Wij hebben geen oren om te horen, tenzij wij gekastijd worden. Zo was het met de verloren zoon. Vóórdat hij door de kastijding van de honger tot inkeer gebracht was, dacht hij niet aan het huis zijns vaders; hij durfde niet terugkeren, maar een grote hongersnood dreef hem naar huis. Zo is het met Gods kinderen; zolang hun wordt toegelaten in hun eigen wegen te wandelen, denken zij er niet aan terug te keren. Maar laat de roede komen; laat hen door geselslagen naar huis gedreven worden, dan hebben zij oren om te horen, terwijl God tot hun hart die lessen spreekt, die tot hun eeuwig geluk dienen. Als nu de Heere zijn kinderen leert „uit de Wet,” leert Hij hun „uit” het Evangelie; en naar mijn gemoed ligt er iets zeer liefelijks en betekenisvol in de woorden „uit de Wet”. Het schijnt te betekenen, dat de Wet een schatkamer is van toorn, maar dat het Evangelie een schatkamer is van barmhartigheid. En daar zij, die het meest van de Wet kennen, alleen geleerd hebben „uit de Wet,” en niet de gehele Wet, slechts enige ware droppels, als het ware uit de onuitputtelijke toorn Gods; zo ook kan uit de hemelse schatkamer van het Evangelie „de volmaaktste Wet der vrijheid”, in dit leven slechts een weinig gekend worden van barmhartigheid en genade. Zoals Christus tot zijn discipelen zeide, toen Hij hun de Geest beloofde: „Hij zal van het Mijne nemen, en zal het u verkondigen”. Hij kan niet „alles” nemen en het hun tonen, want niemand zou onder dat gezicht kunnen leven. De Geest neemt daarom van de dingen van Christus, en toont hier een weinig en daar een weinig; een weinig gelukzaligheid hier, en een weinig gelukzaligheid daar; een passende belofte, een genadige getuigenis, een troostrijke tekst, een bemoedigend woord, een blik op het zoenbloed, een glimlach van zijn gelaat, een zien van zijn Persoon, een ontdekking van zijn gerechtigheid, of een staal van zijn liefde. Dat is het nemen van de dingen van Christus, en ze geven aan de ziel. En zo onderwijst Hij aan elk en allen „uit zijn Wet” — zowel uit de Wet van Sinaï als uit de Wet van Zion.
Ps. 94:6