Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. 2 Timotheüs 3:17
Van welke volmaaktheid spreekt de Heilige Geest hier? Voorzeker niet van volmaaktheid in het vlees; dat is maar een wilde droom van vrije wil en Arminianisme. Maar volmaaktheid hier en waar ook in de Schrift betekent in het geloof bevestigd en gegrond te zijn, zoals wij de Apostel horen zeggen (Hebr. 5:14): „Den volmaakten1) is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads”. De volmaaktheid van de Christen bestaat dus niet in de volmaaktheid des vieses, maar daarin, dat men in het Goddelijk leven tot rijpere leeftijd gekomen is; of, als ik het zo noemen mag, een Christen tot j aren van onderscheid gekomen, of zoals de Apostel het noemt „een man in Christus”. Wanneer Paulus daarom zegt: „Laat ons daarom zovelen als volmaakt zijn”, wil hij zeggen: geen kinderen meer zijnde; „niet heen en weder geslingerd worden door allerlei wind van leer”, maar begunstigd met een mate van Christelijke wijsheid en sterkte. Het is deze Christelijke rijpheid van leeftijd, die in de Schrift „volmaaktheid” genoemd wordt, en die is alleen verkrijgbaar door lijden. Het is alleen door het vuur, dat het schuim en de onreinheid van Farizeese gerechtigheid wordt weggenomen, en de ziel komt uit het vuur als „een vat ter ere”, geheiligd en geschikt voor het gebruik des Meesters. De Heere van leven en heerlijkheid werd „volmaakt door lijden”, en er is geen andere weg langs welke zijn volgelingen geestelijk volmaakt gemaakt worden.
Gij toetstet mij bij dag en nacht,
Gij vondt mij trouw in vreugd’ of smarte.
De mond sprak steeds de taal van ’t harte,
door beide is hun plicht betracht.
Wat ook de zondaar aan moog’ vangen,
ik heb voor zijn afschuw’lijk pad
een haat, een afkeer opgevat,
ik gruw van zijn verkeerde gangen.
Ps. 17:2
1) In de Engelse Bijbelvertaling staat „den meerderjarigen” doch in de kanttekening „.volmaakten”.