De verborgenheid des Heeren is voor degenen, die Hem vrezen; en zijn Verbond, om hun die bekend te maken. Psalm 25:14
„De verborgenheid des Heeren” (dat is, tegenwoordig bezit) is voor degenen, die Hem vrezen; en Hij zal (dat is toekomend) hun zijn verbond bekend maken”. Dit bewijst, dat, terwijl al het volk Gods, dat zijn naam vreest, de verborgenheid des Heeren, dat is: een zekere mate dier verborgenheid, heeft; toch zijn Verbond niet tegelijkertijd met de verborgenheid aan hen is bekend gemaakt. De „verborgenheid” is in de tegenwoordige tijd; het „bekend maken des Verbonds” in de toekomende. Hoe zoet is het, dat de Heilige Geest die twee zegeningen onderscheiden heeft. Indien er bijv. stond: „De verborgenheid des Heeren is voor degenen, die Hem vrezen, en Elij maakt hun zijn Verbond bekend”, zou allicht een twijfelmoedig, wanhopig kind van God doen zeggen: „Hoe kan ik een dergenen zijn, die God vrezen? want er staat: God maakt hun zijn Verbond bekend, en Hij heeft het mij nog niet bekend gemaakt”. Maar daar het nu in de toekomende tijd staat: „Hij zal hun zijn Verbond bekend maken”, neemt het de vorm aan van een belofte, en is daarom juist geschikt voor hun behoeften. Dit Verbond is het Verbond, dat „voor eeuwig vast staat”; het eeuwige Verbond der genade, dat vast staat in de persoon, in de liefde, het bloed en het werk van Gods Zoon; het Verbond, dat door de Drieënige Jehova voor de uitverkorenen gemaakt was vóór de grondlegging der wereld. Hoe gepast is die grondslag voor een arm, wankelmoedig hart! Wanneer de Heere hun, die Hem vrezen, dat Verbond bekend maakt, toont Hij hun, dat het alles uit genade is, en dus een tegemoetkoming aan hun onwaardigheid en overvloediger dan de talloze menigte hunner zonden; dat het nog verder gaat dan de uit- delging dier zonde, maar hen behouden in heerlijkheid zal doen aanlanden, omdat God bepaald heeft hen daar te brengen. Niets dan een Verbond van genade is geschikt voor een arme geoefende ziel, die haar hulpeloosheid en onwaardigheid kent, en de Heere toont dit aan hen, die Hem vrezen.
Zo hoog zijn troon moog’ boven d’ aarde wezen,
zo groot is ook voor allen, die Hem vrezen,
de gunst, waarmee Hij hen wil gadeslaan.
Ps. 103:6