Het kostelijk goed des mensen is des vlijtigen. Spreuken 12:27
Indien de Heere iets door zijn Geest en genade voor onze zielen gedaan en ons iets gegeven heeft voor onszelf te proeven, te tasten, te bevestigen en te genieten, weten wij dat er iets vast en bestendigs is in hetgeen wij geloven. De godsdienst is onze hoofdbezigheid; onze dagelijkse overdenking of oefening, de hoofdzorg onzer gedachten en wat met de grootste zwaarte op onze harten drukt. En terecht zo; want hij is ons alles. Indien wij godsdienst bezitten, de godsdienst als Gods gave, dan bekleedt hij de hoogste plaats in ons hart. Het is waar, wij zijn omkleed en dikwijls gekluisterd door een lichaam der zonde en des doods; wij hebben vele hemelse zorgen en bekommernissen, die in onze harten sluipen; en zij, die in zaken gewikkeld zijn, hebben inzonderheid vele dingen, die hen van de hemel naar de aarde voeren. Toch zal de godsdienst meestal de overhand houden in de ziel van een mens, waar God is begonnen te werken en zijn genadig werk voortzet. Niet, dat hij niet dikwijls koel en dood, levenloos in zijn gebeden, en ongevoelig in zijn genegenheden is; niet, dat hij niet vervoerd kan worden door de dingen des tijds en der zinnen en mede- gesleept in duisternis, zinnelijkheid en dood; maar toch is er met dat alles iets in hem dat hem doet opwaarts stijgen, iets in zijn hart dat uitgaat naar de kostbare dingen van Christus en de heilige waarde der eeuwigheid.
Des Heeren werken zijn zeer groot.
Wie ooit daarin zijn lust genoot,
doorzoekt die ijv’rig en bestendig.
Zijn doen is enkel majesteit,
aanbiddelijke heerlijkheid
en zijn gerechtigheid onendig.
Ps. 111:2