Bindt het feestoffer met touwen tot aan de hoornen des altaars. Psalm 118:27
Zijt gij een arm kind van de levende God met een verbroken hart? Is er iets van de Geest van Christus in u? Is er een zwakke overeenkomst met Zijn nederigheid en heilig beeld afgedrukt in uw ziel? Dan bevindt gij uzelf gebonden met touwen aan de hoornen des altaars. Gij gevoelt de sterke banden der noodzakelijkheid en toegenegenheid, die u daar vasthouden. Maar daarbij gevoelt gij ook, dat gij een tegenspartelend slachtoffer zijt, die gaarne de moeiten en beproevingen, die als gevolg van het gebonden zijn aan de hoornen des altaars over u komen, zoudt willen ontgaan; en dat gij gaarne in een minder ruwe weg zoudt wandelen. Of misschien ontdekt ge in uw hart een gewilligheid om zelf een altaar op te richten, naar het voorbeeld van die van Damascus, 2 Kon. 16:10. Misschien ook zoudt ge blijde zijn om, gelijk de roomsen, uw lichaam met een stoffelijk kruis te vereren, inplaats van in uw ziel de aanbiddelijke Godmens, Die aan het kruis hing en bloedde, de eer toe te brengen. Gij zoudt er de voorkeur aan geven om uit de weg van zelfverzaking, oefening, beproeving en aanvechting over te gaan in een bloeiende weide van leerregels en beschouwingen, waarin gij met gemak zoudt kunnen wandelen, zonder kwelling of beproeving in uw consciëntie. Maar de Heere zegt; Bindt het feestoffer met touwen tot aan de hoornen des altaars. Van deze hoornen kunt gij niet ontslagen worden. Gij moogt toornig en gemelijk zijn over u en u verweren in alle of enige van deze koorden, maar gij kunt ze niet verbreken. Gij moogt in uw verweer de koorden tot het uiterste rekken, maar zij zijn te stevig rond uw tedere consciëntie en te sterk om uw verbroken hart bevestigd, dan dat gij ze zoudt kunnen laten springen. Nog eerder zoudt gij uw hart in tweeën splijten, dan dat gij de koorden zoudt kunnen verbreken. En in uw rechte gestalte zijnde, zoudt gij niets anders wensen dan met touwen gebonden te zijn aan de hoornen des altaars. Op uw rechte plaats zijnde, wenst gij de koorden strakker gespannen, om steeds dichter bij het altaar getrokken te mogen worden, en het bloed, dat op het altaar vergoten is, op uw consciëntie gesprengd te mogen vinden. In uw rechte gestalte wenst gij het oog des geloofs te vestigen op het Slachtoffer, Dat eens daarop bloedende de doodsstrijd streed. En wanneer gij op Hem ziet, wenst u Zijn beeld op uw ziel afgedrukt te krijgen, en ook de vernederende kracht, die er van uitgaat. Doch wanneer gij aan het altaar verbonden zijt, volgen zulke beproevingen, verzoekingen en opofferingen, dat gij, in uw vlagen van opstand en vleesstrelend gemak, u bij tijden zoudt verblijden los van het altaar te zijn; terwijl er andere tijden volgen, waarin gij u zoudt verblijden er nauwer aan verbonden te mogen zijn. Wij zijn snode schepselen, die er menigmaal de voorkeur aan geven het vlees en de wereld te dienen, en om zo te spreken, de kans voor de eeuwigheid er op te wagen; liever dan beproevingen en verzoekingen te ondergaan als navolgers van Christus. Maar het is ons geluk, dat wij noch vastmaken, noch ontbinden of breken kunnen één koordje van de eeuwige liefde; maar dat in weerwil van het schepsel „God zal vervullen al het welbehagen Zijner goedheid en het werk des geloofs met kracht”.