Want wij, die leven, worden altijd in de dood overgegeven om Jezus’ wil; opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden. 2 Corinthe 4:11
Wat wordt er bedoeld met de uitdrukking „ons sterfelijk vlees”? Het betekent niet ons vleselijk gemoed, maar onze aardse tabernakel. De uitdrukking is gelijksoortig aan een andere in dit kapittel: „Wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons. Het is dan in dit zwakke lichaam, vol met zwakheden, dat het leven van Jezus geopenbaard wordt. Dit Goddelijk leven zal zich menigmaal bewegen in levendige uitgangen naar God, in dierbare geloofsoefeningen, in zoete samensprekingen met het volk van God onderling, in het lezen van het Wóórd Gods; in de toepassing van dierbare beloften en onder het gepredikte Woord. Van tijd tot tijd borrelt het op als een fontein uit haar oorsprong. Somtijds loopt het leven ondergronds, als het ware begraven onder de last van „ons sterfelijk vlees”, maar bij vernieuwing en telkens weer verschijnt het, opgetrokken door de Zon der gerechtigheid. Spring op, o put. Maar zijn opwekkingen houden gelijke tred met zijn inzinkingen. Dus naar gelang wij aan het eind van ons natuurlijk bidden komen, beoefenen wij dit geestelijk; wanneer wij onze vleselijke hoop verliezen, hopen wij op de Heere; wanneer wij ophouden te geloven met ons verstand alleen, dan geloven wij met het hart; wanneer wij een tekort zien in alle volmaaktheden betreffende onszelf, dan beginnen wij een volmaaktheid te zien in Christus; en wanneer wij in onze harten niets zien dan zonde, ellende en ongerechtigheid, dan beginnen wij geestelijke vertroosting te smaken. Dus naar de verhouding dat onze natuur zinkt, rijst het leven van Jezus op en wordt het in ons sterfelijk vlees geopenbaard. Verlangt dan de ziel zoete openbaringen te hebben van het leven van Jezus? Waarhenen moet zij zich dan wenden? Wat zegt het Woord van God er van? Die wijsheid, vanwaar komt zij en waar is de plaats des verstands? Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord, Job 28:20—22. Tot dit ogenblik gaan wij tot het „verderf en de dood”. Het verderf van onze vleselijke hoop en de dood van de natuurlijke godsdienst, en wij horen nooit het gerucht van de ware wijsheid met onze oren. Wanneer wij dus in donkerheid verkeren, verschijnt het licht; wanneer wij in moedeloosheid nederzitten, dan ontspringt de hoop; wanneer wij worden verzocht tot ongeloof en wantrouwen, dan ontwaakt het geloof. Zo zijn zij de wijsten, in wie de vleselijke wijsheid is ten onder gegaan, en zijn zij de sterksten, die bij bevinding hun eigen wijsheden hebben leren kennen. Zij zijn de heiligsten, die het meest hun eigen onreinheid beseffen; zij zijn de meest godsdienstigen in de ware zin, die hun eigen godsdienst het minst achten. Zodat juist naar verhouding wij tot de dood worden overgegeven, en het vonnis gewezen wordt over hetgeen het schepsel bemint, de liefde van Jezus begint te gloren en zij zich dierbaar gaat openbaren.