Mijn leer druppe als een regen, mijn rede vloeie als een dauw; als een stofregen op de grasscheutjes; en als droppelen op het kruid. Deuteronomium 32:2
In het vallen van de natuurlijke dauw is iets zachts, iets stils en liefelijks. Daarom lezen wij: “Wij zullen hem gemakkelijk overvallen, gelijk als de dauw op de aardbodem valt”, 1) dat is onbemerkt en ongezien. Hij valt niet neer zoals de kletterende hagel, maar valt stil en dikwijls onmerkbaar; zodat wij haast niet weten, dat hij gevallen is, tot wij in de morgen uitgaan en elk blaadje en grasscheutje bedropen zien met de glinsterende dauwdroppels; door die schitterende diamanten zien wij, dat de dauw gedurende de stille uren van de nacht gevallen is. Zo is in het geestelijke het koninkrijk Gods niet in geraas of in wilde opgewondenheid. “De Heere was niet in de wind, noch in de aardbeving, noch in het vuur, maar in het suizen van een zachte stilte” (1 Kon. 19:11, 12). En zo kan er wel godsdienstig vuur zijn, maar niet de tegenwoordigheid Gods gevoeld worden; vleselijke hartstochten in een storm, maar niet “het suizen ener zachte stem” sprekende tot het geweten; een aardbeving zelfs van natuurlijke overtuigingen, maar geen inwendige openbaring van Geest en kracht. Maar wanneer de Geestelijke dauw valt, drupt hij zachtjes, liefelijk en stil in het hart, en hij wordt alleen gevoeld in zijn zoete en gezegende uitwerkingen. De dauw heeft ook een verzachtende uitwerking vooral in warme luchtstreken. Daarom lezen wij: “Gij maakt het week door de droppelen” (Psalm 65:11). Hij scheurt de grond niet op als met bliksemstralen, maar bevochtigende en verzachtende dringt hij door in de grond. En zo bevochtigt en verzacht de dauw van Gods genade het hart, vernedert het, doet het smelten en maakt het vruchtbaar; niet door het op te scheuren met de bliksems van zijn toorn en van zijn vervloeking, maar door zachtjes en stil er in neer te droppelen, zodat het smelt tot verslagenheid, zachtmoedigheid en Goddelijke smart voor de troon van genade en barmhartigheid.
Ps. 84:3, berijmd
1) In ’t Engels staat er: “wij zullen op hem vallen of neerstrijken.”