Maar wast op in de genade en kennis ónzes Heeren en Zaligmakers Jezus Christus. 2 Petrus 3:18
Groei is het zekere kenmerk van leven. Wij zien dit in de plantenwereld, in de dierlijke schepping, in de groei van onze eigen lichamen en van elk ander wezen, waarin leven is. Waar nu leven Gods in de ziel is, daar zal dit leven groeien. Paulus zeide tot de gemeente van ‘Thessalonica: „Wij moeten God altijd danken over u, broeders, gelijk billijk is, omdat uw geloof zeer wast”, 2 Thess. 1:3, en Petrus zegt: „Maar wast op in de genade en kennis onzes Heeren en Zaligmakers Jezus Christus”. Er is een „wassen in de kennis Gods”, Coll. 1:10, en een „komen tot de enigheid des geloofs en der kennis des Zoons Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus”, Efeze 4 : 13. Het was voor deze vermeerdering der kennis van de Zoon van God, dat Paulus, vergetende wat achter was, zich uitstrekte naar hetgeen vóór was, en hij mocht grijpen, waartoe hij van Jezus Christus ook gegrepen was, jagende naar het wit tot de prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus, Phil. 3:12-14. Dit is niet wat genoemd wordt een „voortgaande heiligmaking”, alsof het vlees al heiliger en heiliger werd. Want het is en blijft nog altijd de „oude mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding”. Maar dit is de groei of het opwassen van de nieuwe mens, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. Naar deze groei in genade, deze meerdere gelijkvormigheid aan het beeld van Christus, moesten wij met alle krachten onzer ziel staan. Niet tevreden zijnde met een lage en geringe staat voor God, maar met aanhoudend gebed en smeking, vragende de Heere, te mogen worden vervuld met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand. Opdat wij mochten wandelen waardiglijk de Heere tot alle behaaglijkheid, in alle goede werken vrucht dragende, en wassende in de kennis Gods, Coll. 1:9,10.