Ik ben met Christus gekruist, en ik leef. Galaten 2:20
Op het eerste gezicht zou men denken dat de kruisiging zijn dood was. Met Christus gekruist; alles wat het vlees liefheeft en verafgoodt aan de dood overgegeven. Hoe moeten we dit opvatten? Voor een kind van God is de kruisiging niet ten dode, maar ten leven. Daarom zegt de apostel: ‘En ik leef.’ Maar welk ‘ik’ leeft? Het is de oude Adam, het vleselijke ‘ik’, dat met Christus gekruist wordt. Maar dan is die kruisiging de dood voor het vlees en het leven voor de geest. Terwijl de oude mens wordt uitgedaan, wordt de nieuwe aangedaan, en bij de vernedering, onderwerping en kruisiging van zonde, wereld en eigen vlees, ontspringt het leven Gods met nieuwe kracht in de ziel. Het gelovig, hopend, liefhebbend, biddend, wachtend, verbroken, verslagen, vernederd, in één woord, het nieuwe ‘ik’ leeft naarmate het natuurlijke ‘ik’ door Gods genade gekruisigd wordt. Hier is nu de verborgenheid, het grote, onderscheidende verschil tussen de levende gelovige en degene die dood is in zonde of uitwendige belijdenis.
Lezen: Galaten 2