Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden, en van hun zonden zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben, hoor Gij dan uit de hemel, en vergeef de zonden Uwer knechten en van Uw volk Israël. 2 Kronieken 6:26-27.
De ergste staat waarin we kunnen verkeren is dor te zijn en het niet te voelen; droog, verslapt, verdord te zijn en zich er geen zorgen over te maken; niet te kreunen, niet te zuchten, hoewel de hemel afgesloten is; geen brandende verlangens te koesteren, hoewel dauw en regen worden tegengehouden. Zo’n zielstoestand als deze is ‘nabij de dood’ (Fil. 2:30). De eerste stap naar herstel is daarom de droogte te ervaren. Zo is het in de schepping. Hoezeer voelt alles dat leven heeft het opschorten van regen en dauw! Wat kijken plant en bloem, de gehele bezielde natuur hemelwaarts in afwachting van de regenbuien! Zelfs de ruwe aarde, de redeloze kluiten, lijken naar de flessen van de hemel te dorsten. Veel meer nog waar er leven in de ziel is, waar de genade Gods woont. Om deze verdorde toestand te doorbreken, moeten we om te beginnen belijden, bidden, smeken, zoeken en verlangen. Zoals Salomo zegt: ‘En als zij in deze plaats bidden’, dat wil zeggen: in de tempel, het model en symbool van de Heere Jezus Christus, ‘en Uw Naam belijden’ (1 Kon. 8:35); Uw rechtvaardigheid en gerechtigheid belijden dat Gij de regen achterhoudt; ‘en van hun zonden zich bekeren’, hun afgodsbeelden afwijzen, hun rechteroog uitrukken, hun rechterarm afhakken, en zich afkeren van hun zonden, en ze verachten en verafschuwen omdat ze verfoeilijk zijn in Gods ogen; ‘als Gij hen geplaagd zult hebben’; ‘ dan’, als Gij hen zover hebt gebracht, en dit door Uw genade in hun ziel hebt bewerkstelligd, ‘hoor Gij dan uit de hemel’. Hiermee wordt door deze ijzeren poorten heen gebroken; ‘en vergeef de zonden Uwer knechten’, die de afsluiting van de hemel hadden teweeggebracht, die de oorzaak van het achterhouden van regen en dauw zijn geweest. ‘Als Gij hun zult geleerd hebben de goeden weg,’ de enige weg van gehoorzaamheid, ‘in dewelke zij wandelen zullen’; als Gij in hun ziel deze genadige vruchten hebt voortgebracht, ‘geef’ dan, in Uw tedere barmhartigheid, ‘regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt’; bedauw en bewater hun ziel dan en overgiet hen met de overvloedige regen van Uw genade.
Lezen: Leviticus 26:27-46