En de Heere zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid. En die Uw Naam kennen,zullen op U vertrouwen, omdat Gij, Heere, niet hebt verlaten degenen die U zoeken. Psalm 9:10-11
‘Degenen, die U zoeken.’ Hiertoe behoren de armen, de lammen, de kreupelen—de kleintjes in Gods gezin die niet tot grote hoogten kunnen opklimmen, en ook niet diep zijn gezonken in zielsmoeilijkheden. Niemand uit Gods gezin wordt uitgesloten, want niet een klauw van Israël zal achterblijven. Men is dus op zoek naar God. Maar voordat we God kunnen zoeken, moeten er twee dingen door goddelijke kracht in onze ziel worden teweeggebracht. Ten eerste moeten we het verlangen hebben iets te vinden en vervolgens moeten we iets weten van die God bij Wie we datgene wat we zoeken wensen te vinden. Als ik iets kwijtraak, ga ik het zoeken. Het is een kinderspelletje om overal te gaan zoeken als ik niets ben kwijtgeraakt en niets wil vinden. Dus als er zich niet diep in ons hart een geestelijk verlangen bevindt om Jezus te vinden als verlossing van onze ziel, als onze hoop, ons deel, onze schat, ons alles, is ons zoeken een droom; is het zoeken slechts gehuicheld; we misleiden God; het is lichtvaardig met onze ziel omgaan; het is slechts de rol spelen van een huichelaar. Maar is er een uitroep in uw ziel naar Hem, een verlangen in uw hart om Hem genadig te vinden, een zucht van uw geest tot Zijn oren en Zijn hart? Dit is wellicht het minste kenmerk van een levende ziel; en God heeft in Zijn barmhartigheid dat kenmerk gegeven om de harten van Zijn afgematte kinderen te bemoedigen. Dan bent u een kind van God. Als deze zoektocht van uw hart eigenlijk een geestelijke zucht van uw ziel in Zijn borst is, zal God u niet verlaten; Hij zal het werk dat Hij bezig is te verrichten niet onafgemaakt laten; Hij zal de zonde, de wereld, de satan en het eigen ik niet toelaten de heerschappij te krijgen; Hij heeft degenen die Hem oprecht zoeken nooit verlaten en zal hen ook nooit verlaten.
Lezen: Psalm 69:18-37