Heere! neig uw oor, verhoor mij: want ik ben ellendig en nooddruftig. Psalm 86:1
Welk een uitredding een mens moge ondervonden hebben, laat hem verlost zijn geworden van de diepste hel en zijn voeten overgeplaatst zijn op een vaste rots, zijn gehele leven zal hij deze ervaring hebben door de Heilige Geest in hem gewerkt: hij zal ellendig en nooddruftig zijn. En slechts voor zover hij ellendig en nooddruftig is, zal hij iets bij ervaring willen kennen van de rijkdom van Jezus Christus, of de vertroosting smaken, die de Geest Gods alleen aan de dorre en dorstige ziel kan mededelen. Hoevelen vinden wij er tegenwoordig, die rijk zijn en vele goederen bezitten en aan geen ding gebrek hebben, en toch altijd spreken en roemen van de rijkdommen van Christus. Maar wat kunnen zij kennen van de rijkdommen van Christus? Zijn rijkdommen zijn voor „de armen en nooddruftigen”; zijn bloed is voor de schuldigen; zijn gerechtigheid is voor de naakten; zijn volmaakt werk en volbrachte redding is voor hen, die telkens en telkens weder zijn krachtige arm behoeven, om hen van de diepte der hel te verlossen. En daarom, welke begrippen men moge hebben van de rijkdommen van Christus, van het bloed en de gerechtigheid van Christus en van de heerlijke zaligheid van Christus; er zijn er geen, die dit alles weten te schatten; die er met een onuitsprekelijk verlangen naar hijgen; die inderdaad verlangen er bij te leven als bij het brood hunner ziel, die steeds tot God roepen om de liefelijke openbaring ervan; die rusteloos en onvoldaan zijn met het zoete genot ervan, —- er zijn er geen, die dus verlangen en gevoelen, behalve zij, die waarlijk „ellendig en nooddruftig zijn”; die van alles zijn ontdaan, ontkleed en beroofd, waarop het vlees kan roemen en waarmede de natuur zich kan verheffen.
Mijn God, Gij hebt mij op mijn klacht
genezen, en mijn smart verzacht!
Gij hebt mijn ziel, door angst beroerd,
als uit het graf weer opgevoerd.
Gij hebt het leven mij geschonken,
ik ben niet in de kuil gezonken.
Ps. 30:2