En de Heere zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid. En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, Heere, niet hebt verlaten degenen die U zoeken. Psalm 9:10-11
Was u ooit verdrukt, of had u een echte zondelast? Bent u ooit lastiggevallen door de duivel; ooit gekweld door een lichaam van zonde en dood? Hebt u ooit getreurd en gekermd vanwege de zonde die in u woont? Als dit zo is, ga ik verder met andere vragen te stellen. Heeft dit u naar God geleid als uw Hoog Vertrek? Dat is het keerpunt. Iemand kan vele overtuigingen, angsten en problemen hebben, die zijn hart alleen maar nog harder maken – die hem van God wegdrijven, in plaats van hem naar God toe te trekken. Maar wat is met uw ziel het geval geweest? Bent u erdoor tot God gekomen als uw Hoog Vertrek, zodat u op ernstige ogenblikken voor God bent neergevallen en hebt gezegd: ‘Gij zijt mijn Toevlucht, mijn Deel in het land der levenden’ ? (Ps. 142:5) Als u dit ooit in uw ziel hebt ervaren, bent u een kind van God. De Heere is een Toevlucht voor de verdrukten. Maar Hij opent nooit Zijn armen, buigt nooit Zijn oor omlaag, dan alleen voor Zijn eigen arme en behoeftige kinderen. U hebt ‘tijden van benauwdheid’ gekend, nietwaar? Ik bedoel geen natuurlijke moeilijkheden (ofschoon u daar uw deel aan zult hebben gehad), maar zielsbenauwdheid. Kunt u zich herinneren wanneer? Kunt u zich herinneren hoe die is ontstaan? Hoe lang duurde het? Hoe zwaar bleek het te zijn? En vooral, wat was het gevolg? Kwam u erdoor tot God als uw Hoog Vertrek? Verdreef het u uit een toevlucht van leugens, een naam om te leven, vormelijke vroomheid, een uiterlijke belijdenis? We moeten naar het resultaat kijken. Moeilijkheden bewijzen niet dat u een christen bent, maar dat u God tot uw Hoog Vertrek maakt in tijden van benauwdheid, bewijst dit wel. Kaïn had moeilijkheden – Saul had moeilijkheden – Achab had moeilijkheden – Judas had moeilijkheden – en ze hebben hen nooit tot God gedreven. Maar de benauwdheid van Gods kinderen leidt hen tot God, want zij hebben geen andere steun, geen ander Hoog Vertrek. Hebt u dit niet zo ervaren? Het is een zegen voor u, als dit zo is. Hebt u enig bewijs dat u Gods naam kent? Zijn Zijn heerlijke volmaaktheden ooit in uw hart opengegaan? Hebt u ooit de liefde voor de waarheid ontvangen, en de heerlijkheid van God in het gezicht van zijn geliefde Zoon zien schijnen? En heeft het deze uitwerking op uw geweten gehad—dat u uw vertrouwen heeft gesteld, uw hoop heeft gelegd en uw ziel heeft verankerd in deze heerlijke volmaaktheden? Als dit zo is, bent u een kind van God: niemand anders dan levende zielen kennen deze innerlijke werkzaamheden.
Lezen: Spreuken 18:1-10