Hij verheft de geringe uit het stof, en de nooddruftige verhoogt Hij uit de drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij ze de stoel der ere doe beërven. 1 Samuel 2:8
Een mens kan nooit de hemel bereiken, zo hij niet reist naar de hemel; naar Zion, langs de weg, die God zijn volk heeft aangewezen, om die te gaan. Het is zelfbedrog, zo wij menen naar de hemel te gaan, zo wij niets van Goddelijke lering in de ziel hebben ervaren. Maar zo wij iets van Goddelijke lering verstaan, weten wij wat het is arm en nooddruftig te zijn; weten wij, min of meer, wat het is, onze mond in het stof te steken. Maar velen vergissen zich zo in de weg naar de hemel: De gewone weg is een ladder op te richten, die van de aarde tot aan de hemel reikt; zo langzamerhand naar boven te klimmen en eindelijk in de woningen Gods binnen te gaan. Maar dat is de weg niet van Gods volk. Zij moeten benedenwaarts; steeds benedenwaarts, opdat zij mogen opwaarts wordeen gericht. Het is met hen niet: „op, op, op”, om de muren des hemels te bestormen. Elke schrede opwaarts, zodanig in eigen kracht gedaan, is een schrede benedenwaarts; maar daarentegen is iedere schrede benedenwaarts, in eigen kracht, benedenwaarts in de diepte der armoede; benedenwaarts in het gevoel van ellende; benedenwaarts met onrust der ziel en het kermen van een gebroken hart — elke zodanige schrede benedenwaarts in eigen kracht, is inderdaad een schrede opwaarts in Christus. Er is geen belofte vóórdat wij de bodem bereikt hebben. „Hij verheft de geringe uit het stof.” Maar hoe? Hij doet het op eenmaal. De Heere heft zijn volk niet langzaam op, hen in staat stellende met handen en voeten opwaarts te kruipen; maar, als Hij de arme uit het stof opheft, geeft Hij hem een glimlach, die, om zo te zeggen, de bodem van zijn hart bereikt; en die glimlach heeft zulk een wonderdadige kracht; zulk een optrekkend vermogen, dat hij hem opeens opricht en nederlegt aan de boezem van God. Wanneer de Heere daarom de geringe, de arme opricht, doet Hij dit niet langzaam; stap voor stap, zoals zij benedenwaarts gingen. Misschien waren zij jaren lang op de weg naar beneden; maar in één ogenblik zijn zij opwaarts gevoerd. Door één woord, één glimlach richt de God van alle genade hen op uit de diepste diepte van gevoelde nietigheid en „zet hen bij vorsten, opdat zij de stoel der ere beërven.”
Ps. 19:7