Als de wilgen aan de waterbeken. Jesaja 44:4
De wilg kan, zoals wij weten, niet leven zonder water; hij moet aan de oever van een beek of rivier geplaatst zijn, anders verwelkt en sterft hij. Neem een jonge wilg, plant die op een bergtop, of in de zandwoestijn, hij laat spoedig zijn bladeren hangen en sterft. Maar neem een naakte tak van de wilg, en plant die bij een stroom, zodat het water zijn wortel kan bereiken, spoedig zal hij uitspruiten en een krachtige stam opwaarts doen schieten. Zo is het met het kind der genade: het moet ook aan de oever der rivier leven; het moet zijn wortels door die „rivier” laten drenken, welker stromen de stad Gods verblijden, en het er zich voortdurend in baden, of het valt af en sterft. Het kan niet leven in de wereld, verwijderd van de Heere Jezus, zijn Woord, zijn voorschriften, zijn huis, zijn volk, zijn tegenwoordigheid, zijn genade, evenmin als een wilg leven kan op de top van een berg; het kan niet leven onder vleselijke mensen, afgesneden van de vereniging en de omgang van zijn groot en verheerlijkt Hoofd, evenmin als de wilg in de woestijn kan tieren en groeien. Hoe schoon wordt dit door de Profeet Jeremia uitgedrukt: „Gezegend is de man, die op de Heere vertrouwt; en wiens vertrouwen de Heere is. Want hij zal zijn als een boom, die aan ’t water geplant is, en zijn wortelen uitschiet aan een rivier, en gevoelt het niet, wanneer er een hitte komt, maar zijn loof blijft groen; en in een jaar van droogte zorgt hij niet, en houdt niet op van vrucht te dragen” (Jeremia 17:7, 8). De heiligen Gods dan, groeien gelijk „de wilgen aan de waterstromen”.
Dus krijg ik van mijn plicht,
o God, een klaar bericht.
Wat is ’t vooruitzicht schoon:
hij, die op U vertrouwt,
uw wetten onderhoudt,
vindt daarin grote loon.
Maar, Heer, wie is de man,
die op ’t nauwkeurigst kan
zijn dwalingen doorgronden?
O bron van ’t hoogste goed,
was, reinig mijn gemoed
van mijn verborgen zonden!
Ps. 19:6