Ik gedenk de weldadigheid uwer jeugd, de liefde uwer ondertrouw, toen gij Mij nawandeldet in de woestijn, in een onbezaaid land. Jeremia 2:2
De zaligheid is een schenking, de meest uitgelezene en rijkste schenking, die de hand van een drieënig God, Wiens Naam is Liefde, geven kan. Het is een deel, een erfenis, een bijzondere bezitting, een schat, een eeuwige werkelijkheid. Het volle bezit, het volkomen genot, het volledige bezit van dit voor eeuwig toegewezen gewicht der heerlijkheid, wordt bewaard voor een toekomende staat; maar hert handgeld, de eerstelingen, de vroegrijpe trossen, de eerste dauwdruppen van deze eeuwige erfenis, worden de uitverkorenen gegeven terwijl zij hier op aarde zijn. De eeuwigdurende genieting van de tegenwoordigheid en heerlijkheid van Christus wordt in de Schrift dikwijls vergeleken bij een huwelijk. Zo lezen wij (Openb. 19:7) van de „vrouw van het Lam” en van de „bruiloft des Lams”. Zo wordt van de kerk gezegd tot de Koning geleid te worden in geborduurde klederen, gelijk in de Oosterse landen de bruid door de vader tot de bruidegom geleid werd. Maar ook lezen wij van „ondertrouw”, die altijd het vieren van de bruiloft voorafgaat. Ik gedenk de weldadigheid uwer jeugd, de liefde uwer ondertrouw. Want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd een Man voor te stellen, namelijk Christus. Zo was Jozef ondertrouwd aan de maagd Maria, vóór zij tezamen kwamen, dat is, vóór zij man en vrouw werden. Nu, deze ondertrouw was een voorbereiding voor het huwelijk, ofschoon het niet het huwelijk zelf was. Daarom werd een ondertrouwde maagd als een overspeelster, krachtens de Levitische wet, gestraft, wanneer zij ontrouw bevonden werd aan haar verloofde. In de daad van ondertrouw lag de natuur van het huwelijk, maar het was niet het huwelijk zelf. De partijen leefden nog niet tezamen en waren ook nog niet in elkanders bezit gesteld. Dus is het in dit leven, dat de geestelijke ondertrouw plaats vindt, maar het geestelijk huwelijk in het leven, dat komen gaat. „Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden; en Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof, en gij zult de Heere kennen”, Hoséa 2:19, 20.