Als droevig zijnde, doch altijd blijde. 2 Korinthe 6:10
Hoewel de christen in zichzelf treurt, en daar alle dagen reden toe heeft, kan hij toch altijd blij zijn, als hij door het geloof de Heere Jezus Christus mag zien. Als hij door genade een goede hoop heeft, of enige openbaring van Zijn macht, Zijn werk, Zijn bloed en Zijn liefde. Ja, diezelfde droefheid opent een weg tot blijdschap. Er is in het wereldse hart geen plaats voor geestelijke blijdschap, want de Heere geeft blijdschap en smart. Wanneer het hart verzonken is in somberheid en angst, wanneer twijfel en zorgen bezit nemen van de ziel, wanneer huiselijke zorgen, of smartelijke verliezen, of gevaarlijke omstandigheden het hart vullen met verdriet en zorgen, dan is het de tijd van de Heere om vreugde in de ziel te storten. Naarmate de beproevingen toenemen, neemt ook de troost toe. Verdriet en vreugde zijn met elkaar verbonden zoals de dag en de nacht, de zon en de maan, de hemel en de aarde. Zonder verdriet kan er geen vreugde zijn, want vreugde is het tegengif ervan. Als u alles had wat uw hartje begeerde, welke plaats zou er dan zijn voor geestelijke vreugde? Maar wanneer alle bronnen van aardse vreugde opdrogen en er voor u in de wereld niets anders overblijft dan een leven vol verdriet en rusteloosheid. Wanneer u gezondheid aangetast wordt, als u arm bent geworden, beproeft wordt in uw gezin, gekweld wordt in uw geest, en er niets is dan lijden en ellende, dan is er in uw hart ruimte gemaakt om de zoete vertroostingen van Gods genade te ontvangen.
Ik werd benauwd van alle zijden
en riep de Heer ootmoedig aan.
De Heer verhoorde mij in ’t lijden
en deed mij in de ruimte gaan.
De Heer is bij mij, ’k zal niet vrezen,
de Heer zal mij getrouw behoên.
Daar God mijn schild en hulp wil wezen,
wat zal een nietig mens mij doen?
Ps. 118:3