Ik dood en maak levend; Ik versla en Ik heel. Deut. 32:39
Het werk der genade in de ziel dringt bij de aanvang in tot diep in de meest verborgen schuilhoeken. Het wondt en legt de consciëntie open voor het oog van de oneindige Zuiverheid en Heiligheid. De opening Uwer woorden — dat is de allereerste opening — geeft licht. Het Woord Gods is levend en krachtig en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten. Alle overtuiging moet, zal zij ware overtuiging zijn, een doorgaande overtuiging zijn. Het veld moet geploegd, opengelegd en van voren voorzien worden, aleer het zaad een geschikte plaats kan hebben om te kunnen ontkiemen en groeien. Er is veel te doen in het hart van een zondaar, vóór Christus door het geloof in hem wonen kan en hij hoop kan scheppen op de heerlijkheid. Het hart is van nature zeer hard; doornen en distelen en stekelen zijn er zeer overvloedig; het vuile onkruid van hoogmoed en boze lusten heeft diepe wortelen. Veel komt er voor de dag van deze boezemzonden, evenals van onze ingeschapen gerechtigheid en vleselijke heiligheid, eigen kracht en genoegzaamheid. En dit is nodig om ons vatbaar te maken voor vrije genade, ook om ons af te zonderen van de wereld en valse belijders. Om ons dus de gewenste dingen van de tijd en het genoegen bitter te maken en te doen worstelen om genade aan de voet van het kruis. Daarom moet het eerste werk der overtuiging diep indringen, teneinde plaats te maken voor Christus en de zaligheid. En zo is het met elke openbaring of ontdekking van de Heere Jezus Christus, met elke toepassing van Zijn bloed, met elk bezoek van Zijn tegenwoordigheid of uitstorting van Zijn liefde. Deze Goddelijke zaken drijven zo niet aan de oppervlakte, maar gaan dieper en dringen diep in het hart, in de binnenste schuilhoeken daarvan. Hoe spoedig is alles verloren en vergeten, behalve dan wat de gezegende Geest Zelf in het hart schrijft. De mensen zeggen: „Wij hebben goed geluisterd”, maar alles is al verloren en vergeten vóór zij thuis zijn gekomen uit het huis des gebeds. Zij lezen een kapittel, doen de Bijbel toe en daarmede is ook al wat zij gehoord hebben toegesloten. Velen hebben voorbijgaande angsten of benauwdheden onder overtuiging; voorbijgaande begeerten, die maar weinig bewijs van het leven geven, door des Geestes zalving gewerkt. De Geest Gods laat de kinderen van God niet zo los henen gaan. Hij houdt het werk der overtuiging gaande, totdat Hij hen in de dadelijkheid verslagen heeft. En wanneer Hij hen zegent, heelt Hij hen evenzeer als Hij hen wondt, en Hij openbaart het Evangelie even krachtig als Hij de wet toepast.