Ik zal roepen tot God, de Allerhoogste; tot God, die het aan mij voleinden zal. Psalm 57:3
In het woord „Allerhoogste” ligt voor mij iets veelbetekenends. Tot „God, de Allerhoogste” stijgen uit verbroken harten, van alle delen der wereld, waar de Heere een levend gemaakt volk heeft, gebeden op. Op „God de Allerhoogste” zijn alle ogen gericht; alle harten gevestigd; vloeit elke verzuchting uit elk levend gemaakt hart. Jezus zit in heerlijkheid als „God de Allerhoogste”, horende de zuchten en het geroep van zijn kinderen uit een verbroken hart tot Hem opstijgende, op welke uithoek der aarde zij zich ook mogen bevinden; en Hij zit niet alleen in den hoge, om hun geroep te horen, maar om hun ook de zegeningen te schenken, die Hij weet, dat elk in zijn toestand en staat nodig heeft. Wanneer nu zullen wij tot „God de Allerhoogste” komen? Wanneer wij over onszelf voldaan zijn? Wanneer de wereld ons toelacht? Wanneer wij in omstandigheden verkeren, waarvoor onze wijsheid, onze kracht, onze gerechtigheid ruimschoots voldoende zijn? Wij mogen, onder zulke omstandigheden, ons geweten door het gebed, of liever door de vorm van gebed, bevredigen; maar er is geen roepen tot „God de Allerhoogste.” Voor er een wezenlijke, geestelijke kreet opstijgt, moeten wij gebracht worden tot die plaats: „Daar was geen ontvlieden voor mij: niemand zorgde voor mijn ziel” (Psalm 142 : 5). Op deze plaats werden al de heiligen van ouds gebracht: Job op zijn mesthoop; Hiskia op zijn bed; Hanna bij de deur des tempels. Allen waren hopeloos, hulpeloos, zonder woning, zonder schuilplaats, vóórdat zij riepen tot „God de Allerhoogste.” En ook wij moeten zonder schuilplaats, zonder woning zijn, vóórdat wij hetzelfde kunnen roepen, of vóórdat onze gebeden ingang vinden in de oren des Heeren Zebaoth. „ Tot God, die het aan mij voleinden zal.”
Ik hef tot U, die in de hemel zit,
mijn ogen op en bid.
Gelijk een knecht ziet op de hand zijns heren
om nooddruft te begeren,
en ’t oog der maagd is op haar vrouw geslagen
om hulp of gunst te vragen,
zo slaan wij ’t oog op onze Heer, tot Hij
ook ons genadig zij.
Ps. 123:1