Ik heb u gekeurd in de smeltkroes der ellende. Jesaja 48:10
Volgens Gods eigen getuigenis moeten wij door „menigerlei strijd” in het Koninkrijk Gods ingaan, en zo is er zonder strijd geen ingang in het Koninkrijk der genade op aarde, of in het Koninkrijk der heerlijkheid hiernamaals. Maar laat ons dit altijd bedenken, dat welke bezoekingen de heiligen ook treffen, deze hun door Gods hand worden opgelegd, en wel met de zekere bedoeling hen in een toestand te brengen, die hen in staat stelt die vertroostingen te ontvangen, welke God alleen schenken kan. Alleen Jezus en de Vader kunnen een waarlijk bedroefd hart troosten. En van tijd tot tijd troost Hij zijn geliefd volk door een gevoel zijner tegenwoordigheid; door een machtwoord van zijn genadige lippen; door het licht zijns aanschijns; door de balsem van zijn zoenbloed en zijn stervende liefde, en door de werking en de getuigenis des Geestes van binnen. En als zij deze troost ontvangen van de mond Gods, dan zijn hun harten vertroost. Hoe goed is de Heere, dat Hij uit eigen vrije genade zulke zegeningen aan zijn vrij- gekochten schenkt! Moge Hij er ons veel van geven! En moge Hij, waar Hij ook aan een onzer een eeuwige troost of zelfs een goede hoop door genade geschonken heeft, onze harten vertroosten, als wij gaan door dit tranendal, en mogen onze vertroostingen noch gering, noch weinige zijn.
De Heer wou mij wel hard kastijden,
maar stortte mij niet in de dood;
verzachtte vaderlijk mijn lijden
en redde mij uit alle nood.
Ontsluit, ontsluit voor mijne schreden
de poorten der gerechtigheid;
door deze zal ik binnentreden
en loven ’s Heeren majesteit.
Ps. 118:9