Maar al deze dingen, van het licht bestraft zijnde, worden ovenbaar; want al wat openbaar maakt is licht. Efeze 5:13
Gevoel is de eerste gewaarwording van het bovennatuurlijk leven. Een gevoel, vergezeld van twee onderscheiden indrukken. De ene met opzicht op God, en de andere met opzicht op zichzelf. Dezelfde lichtstraal stelt twee tegenover elkander staande dingen in het licht; want al wat openbaar maakt is licht. En de zondaar ziet op één en hetzelfde ogenblik God en zichzelf, rechtvaardigheid en schuld, kracht en hulpeloosheid, een heilige wet en een verbroken gebod, eeuwigheid en tijd, de reinheid van de Schepper en de onreinheid van het schepsel. En deze dingen ziet hij, niet slechts als geopenbaard in de Bijbel, maar als geopenbaard in zichzelf, als persoonlijke werkelijkheden, begrijpende in zich al zijn geluk of al zijn ellende in de tijd en in de eeuwigheid. Dus is het met hem alsof hem een nieuw bestaan is medegedeeld, en alsof hij voor het eerst beseft had, dat er een God is. Een straal van dit bovennatuurlijke licht, dringende door het deksel, dat over het hart is uitgespreid, heeft dit vreselijke geheim ontdekt: een rechtvaardig God, Die geenszins de schuld door de vingers ziet. Deze doordringende straal brengt aan het licht, dat het bed te kort en het deksel te smal is. Een plotselinge, bijzondere overtuiging werpt zich in de ziel. Deze dingen nemen alle gedachten in beslag en bijna alle andere dingen worden uitgebannen. Er is een God en ik ben een zondaar voor Hem, wordt op de tafel des harten geschreven, door dezelfde vinger, die de noodlottige letteren schreef op de muur van het paleis van de koning van Babel; een geschrift, dat de banden zijner lendenen los maakte en zijn knieën tegen elkander deed aanstoten, Dan. 5 : 5, 6. Wat zal ik beginnen? Waar zal ik mij henen wenden? Wat zal er van mij worden? Gena, o God! Gena, gena! Ik ben verloren; ik verga! Monster dat ik ben! Ik heb mijn ziel verwoest; o mijn zonden, mijn zonden! O eeuwigheid, eeuwigheid! Zulke en dergelijke uitroepen en gejammer, ofschoon in de diepte en hevigheid verschillend, stijgen uit de wedergeboren ziel bij de eerste ontdekking van God en zichzelf bijna dag en nacht op. Deze gewaarwordingen hebben het gehele hart zodanig ingenomen, dat het geen rust vinden kan, dan alleen in het roepen tot God. Dit is het eerste doorbreken van de knop door de bast, de eerste vorming van de groene spruit, alsnog in haar bladeren ingewikkeld en nog niet zichtbaar. Dit zijn de eerste smarten en weeën der nieuwe geboorte, vóór het bericht wordt uitgezonden: er is een jongen geboren. Wat moet ik doen om zalig te worden? riep de stokbewaarder uit. O God! wees mij zondaar genadig! schreeuwde de tollenaar. Wee mij, want ik verga! zo stortte Jesaja zijn klacht uit.