Looft de Heere, roept Zijn Naam aan. 1 Kronieken 16:8
Jakob keerde naar zijn geboorteland terug onder merkwaardige omstandigheden (Gen. 3 2). Hoewel hij een kind van God was, was zijn verraad jegens zijn broer Ezau niet ongemerkt voorbijgegaan aan de Heere en onbestraft gelaten. Nee, juist om die reden, omdat hij een kind was, onderging hij bestraffing. En dat niet alleen, maar precies hetzelfde verraad dat hij zijn broer Ezau had aangedaan, werd hem dubbel en dwars terugbetaald in zijn eigen borst, doordat de Heere Laban toestond hem te bedriegen op zijn gevoeligste punt, en hem bovendien voortdurend onderdrukte en bedroog. Na een periode van twintig jaar ontkomt hij op bevel van de Heere aan de harde onderdrukking van Laban, en gaat hij op weg om naar het land van zijn voorvaderen en zijn verwanten terug te keren (Gen. 31:3). Maar nadat hij op wonderbaarlijke wijze wordt gered van de wraak van Laban, en dichter bij de grenzen van Kanaän komt, komt hij tot zijn ontzetting te weten dat zijn broer Ezau dichtbij is met vierhonderd man. De herinnering aan zijn vroegere verraad die door zijn geweten flitste, vulde hem onmiddellijk met de diepste angst en schrik of zijn terecht kwade broer hem zou aanvallen, geheel weerloos als hij was, en ‘de moeder met de zonen zou slaan’. Maar wat was Jakobs redmiddel? Hij deed wat elk kind van God onder dergelijke omstandigheden moet doen. Hij gaat en worstelt met de Heere. We lezen dat hij ‘alleen gelaten was’. Hij stond niemand toe aanwezig te zijn toen hij zijn ziel voor God uitstortte. Zo ‘keerde’ Hizkia ‘zijn aangezicht om naar de wand’, toen het doodsvonnis in zijn geweten voelbaar was (Jes. 3 8:2). Zo stond Nehemia in stilte achter de koning, toen hij een verborgen smeekbede ten behoeve van Jeruzalem aanhief (Neh. 2:4). Zo lag Mozes aan de voeten van de Heere op het strand van de Rode Zee, toen hij lucht gaf aan het gekerm van zijn ziel, onopgemerkt door mensenoren. Zo ook verliet Hanna haar echtgenoot en haar rivaal om haar ziel voor de Heere uit te storten in afzondering en verdriet (1 Sam. 1:9,10, 15). En zo, in de dagen van Zijn vlees, ‘ging’ de Man van Smarten‘ uit naarde berg om te bidden, en Hij bleef de nacht over in het gebed tot God’ (Luk. 6:12); en Die, alleen en verlaten in de sombere hof van Gethsemané ‘gebeden en smekingen tot Dengene, Die Hem uit de dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze’ (Hebr. 5:7). Zoete en bemoedigende voorbeelden die levende zielen kunnen volgen!
Lezen: Genesis 32:9-32