Die in duisternis en schaduw des doods zaten. Psalm 107:10
Welk een kostelijke zaak is het licht, het licht des levens, het licht van Gods vriendelijk aangezicht, van het heerlijk Evangelie, van Jezus’ aangezicht! Waarlijk, het licht is zoet en het is de ogen goed de zon te aanschouwen. Maar voor wie? Voor degenen, die zitten in duisternis en schaduw des doods. Hoe begroeten dezulken de eerste stralen van het licht! Stel u voor dat ge schipbreuk geleden hadt, en bij nacht op een rots waart geworpen, wat zoudt gij de eerste stralen van het morgenlicht verwelkomen, die u konden aantonen waar gij waart; en wat een hoop zou het in u verwekken op een uiteindelijke verlossing. Bij vergelijking is het ook zo wanneer een ziel in gevaar en daarbij ook nog in duisternis verkeert; hoe begroet zo’n schipbreuklijdende ziel de eerste lichtstraal, waarbij zij mag zien de weg van ontkoming van de hel naar de hemel. Hoe zoet is het haar enig Goddelijk licht in haar gemoed gewaar te worden, door enig invallend licht te mogen blikken in de goedheid en barmhartigheid, genade en heerlijkheid van de dierbare Jezus. Hoe meer wij van de duisternis kennen, hoe meer wij het licht zullen prijzen. Vele hoge belijders verachten dit alles en merken er bij op, dat wij een gebouw oprichten, steunende op gevoel en gemoedsgestalten, en derhalve van onze bevinding een Christus maken. Arme mensen! Hun licht is geen duit waard en het is te vrezen, dat het maar een vlam is van hun eigen vuur, een licht, dat hen nooit ten hemel brengen zal. Maar waarom verachten zij het? Omdat zij nooit zitten in duisternis of schaduw des doods. Wat is derhalve van hun licht naar waarheid te oordelen? Een dwaallichtje, een gaslamp, een meteoor, een vallende ster, iets en alles, behalve de dageraad van omhoog of de Zon der gerechtigheid. Maar het volk des Heeren kan het niet doen met gaslamp of dwaallichtje. Zij moeten Jezus hebben. Zij moeten Zijn bloed gesprengd hebben op hun consciëntie, Zijn genade in hun hart, Zijn tegenwoordigheid in hun ziel. Zoete ontdekkingen van Zijn Persoon en werk, de influisteringen van Zijn liefde, het aanraken van Zijn vinger, de toelachingen Zijns aangezichts. Zij moeten Jezus voor zichzelf hebben „Geef mij Jezus, of ik sterf!” is hun gevoel. Doch wat doet hen voor de dag komen met hun ernstige zuchten en smekingen? Zij zijn in duisternis en schaduw des doods. Waren zij daarin niet, zij zouden tevreden zijn te blijven zoals ze van nature waren, dat is onwetend en dood. Maar hun staat beseffende, doet het hen uitzien naar de stralen des lichts, en wanneer die in hun ziel doorbreken, dan kunnen zij het prijzen, omdat het van God komt en tot God leidt.