Genees mij, Heere! zo zal ik genezen worden; behoud mij, zo zal ik behouden worden, want Gij zijt mijn lof. Jeremia 17:14
We lijden van nature aan de afschuwelijke ziekte van doofheid. We zijn doof voor alle vermaningen van Gods Woord, doof voor al Zijn dreigingen en straffen, doof voor al Zijn aangename beloften: nog niet alle preken ter wereld kunnen op zichzelf onze doofheid genezen. Maar het is de taak van de Heere om de dove oren te openen, en als we beginnen te merken hoe doof we zijn, en het betreuren dat we Gods waarheid niet met leven en gevoel kunnen horen, dan verwekt dit een uitroep in ons hart naar God of Hij Zijn kostbare Woord met goddelijke kracht wil zegenen en aan onze ziel wil toepassen. Komt u niet soms naar de kerk met die afschuwelijke ziekte van doofheid? U kunt op elke dag des Heeren komen, en toch gaat, door deze doofheid, wat u hoort niet gepaard met kracht. U hoort niet tot volle tevredenheid van uw ziel: het hart en de geest smelten niet, worden niet zachter onder het woord. Het lijkt alsof er, ofschoon u met uw uitwendige oor luisterde, een ander oor ontbrak — het oor van uw hart. En tot het de Heere belieft dat oor te openen, is alles wat u met uw uitwendige oor hoort vruchteloos. Als we nu beginnen uit te roepen tot de Heere of Hij Zijn Woord aan ons hart wil toepassen, Zijn kostbare waarheid in onze ziel wil brengen, en als regen op onze geest wil doen vallen – dan is dat in feite de uitroep tot de Heere om deze ziekte doofheid te genezen.
Lezen: Markus 7:31-37