Loof de Heere, mijn ziel, en al wat binnen in mij is Zijn heilige Naam. Psalm 103:1
Gelijk de Zoon de Vader heeft verheerlijkt, en de Vader de Zoon, zo is er een volk, waarin beiden de Vader en de Zoon zullen verheerlijkt worden. Daarom zegt Hij: „En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn”, Joh. 17:22. En wederom: „Al het Mijne is Uwe, en het Uwe is Mijne, en Ik ben in hen verheerlijkt”. Als dan Gods goedheid en genade in het aangezicht van Jezus Christus worden geopenbaard aan Zijn volk, dat Hij Zich geformeerd heeft om Zijn lof te vertellen, dan brengen zij Hem van hun zijde Zijn heerlijkheid toe. Maar hoe wordt dit gedaan? Door Zijn heilige Naam te loven en te prijzen voor de bewijzen Zijner goedheid en genade, aan hun ziel bewezen. Wij zien dus in welk een gezegende cirkel deze heerlijkheid loopt. De Vader verheerlijkt de Zoon; de Zoon verheerlijkt de Vader; beiden zijn verenigd in het verheerlijken van Zijn uitverkoren en van Zijn verlost volk; en zij verheerlijken èn Vader èn Zoon, gevende Hun de heerlijkheid, die zij Zijn Naam schuldig zijn. Vandaar dat wij lezen, „dat de heidenen God verheerlijken voor Zijn genade”. Maar hoe? „Weest vrolijk, gij heidenen, met Zijn volk!” Rom. 15 : 9—11. Dit is zeer schoon ontvouwd in Psalm 103. Hij begint met God te loven en te prijzen. „Loof de Heere, o mijn ziel! en al wat binnen in mij is Zijn heilige Naam. Loof de Heere, mijn ziel! en vergeet geen van Zijn weldaden”. Waarom was het, dat David zijn ziel opwekt om de Heere te loven, ja zich wendt tot alle vermogens zijner ziel, om die te verenigen en Zijn heilige Naam te loven? Waarom vermaande hij zijn ziel geen van Gods weldaden te vergeten, maar ze in voortdurende herinnering te houden? Om deze reden, dat hij Gode mocht geven een schatting van dankbare lof. Nu, daardoor wordt God verheerlijkt; want die dankoffert, zal Hem eren. Wij kunnen aan Zijn heerlijkheid niets toevoegen, want Zijn heerlijkheid is boven de hemelen. Zij is oneindig, eeuwig, onuitsprekelijk. Geen schepsel derhalve kan Hem iets geven, noch ook ontnemen; maar Hij vergunt aan arme aardwormen Hem te verheerlijken door het offer van dankerkentenis en lofzegging. Doch dit kunnen wij alleen doen door te geloven in Zijn beminde Zoon, uit Wiens volheid wij ontvangen genade voor genade. En dit kunnen we doen door het loven en prijzen van Zijn heilige Naam voor de bewijzen Zijner goedheid, genade en liefde, door Zijn eigen Goddelijke kracht in onze ziel gewerkt.