En onze Heere Jezus Christus zelf, en onze God en Vader, die ons heeft liefgehad, en gegeven heeft een eeuwige vertroosting, en goede hope in genade, vertrooste uwe harten, en oersterke u in alle goede woorden en werken. 2 Thessalonicensen 2:16, 17
Wanneer het de Heere behaagt een belofte te geven, een woord van bemoediging in te storten, een nodiging tot het hart te richten, dan geeft Hij daarbij vertroosting. Het vertroost het neergeslagen hart; het spreekt van vrede tot een schuldig geweten. En deze troost is een ‘eeuwige vertroosting.’ Want het vloeit uit niets minder dan uit zo’n bron: als de eeuwige liefde van God. Het mondt altijd uit in een eeuwige oceaan van oneindige vreugde. Elke mededeling van het toebehoren aan het verbond van Gods eeuwige liefde is een onschatbare zegen, want de Heere geeft zo’n mededeling alleen als een zeker onderpand, als een voorsmaak van de eeuwige zaligheid. Hij kan niet teleurstellen of misleiden. Eens gezegend, voor altijd gezegend. Het is waar, wij kunnen voor een lange tijd achtereen de vertroosting missen, en zelfs in de diepste diepte van duisternis en beschaming vallen, zodat wij bijna al onze getuigenissen verliezen, maar het fundament Gods staat vast: ‘De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn.’ De rivier van de eeuwige liefde lijkt soms voorbij te stromen en onze borst niet te bereiken, want de oevers zijn zo hoog en buiten het zicht van de stroom. Maar als het ooit onze zielen heeft besproeid, zal zij eens ‘wateren zijn van eeuwige vreugde, om in te baden.’
Geen vader sloeg met groter mededogen
op teder kroost ooit zijn ontfermend’ ogen,
dan Isrels Heer op ieder die Hem vreest.
Hij weet wat van zijn maaksel zij te wachten,
hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten
en dat wij stof van jongs af zijn geweest.
Ps. 103:7