Wat ziet gijlieden de Sulammith aan? zij is als een rij van twee heiren. Hooglied van Salomo 6:13
Zijt gij niet dikwijls een raadsel voor uzelf? Nu eens warm, daarna koud; uzelf het ene half uur verlagende, het volgende uzelf verheffende; de wereld liefhebbende en er u, als ’t ware heden in badende; morgen roepende, kermende en zuchtende om een lieflijke openbaring van de liefde Gods; diep gevoel van nietigheid, bedekt met schaamte en verwarring, op uw knieën voor gij uw kamer verlaat; vol trotsheid en gevoel van eigen waarde voordat gij onder aan de trap zijt; de wereld verwachtende en alles willende geven voor een teug van Jezus, zo lang gij in de eenzaamheid zijt; haar met beide handen aangrijpende te midden uwer bezigheden. Welk een raadsel zijt gij! Getroffen door liefde, geprikkeld door vijandschap; weinig wijsheid en veel dwaasheid bezittend, aardsgezind en toch getrokken naar de hemel; voorwaarts spoedende en toch vertragende; vol traagheid en toch het koninkrijk nemende met geweld! En aldus leidt ons de Geest, door een werking, welke wij mogen gevoelen, maar niet juist kunnen beschrijven, in de verborgenheid der twee naturen, die „rij van twee heiren”, die voortdurend met elkander in strijd zijn en in dezelfde boezem worstelen; zodat de ene mens niet meer van de andere verschillen kan, dezelfde mens van zichzelf verschilt. Maar spreken de natuur, het verstand en de rede dit niett egen ? Ontkennen de wijzen en voorzichtigen dit niet? „Er moet een trapsgewijze vooruitgang zijn,” zeggen zij, „in heiligheid; er moet een trapsgewijze verbetering onzer natuur plaats hebben, tot eindelijk alle zonde is uitgeroeid en wij volmaakt worden gelijk Christus”. Maar de verborgenheid van het koninkrijk der hemelen is deze, dat ons vleselijk gemoed geen verandering ondergaat, maar een immer voortdurende krijg voert tegen de genade; en dus hoe dieper wij zinken in zelfvernedering onder een gevoel onzer onreinheid, des te hoger wij stijgen in een kennis van Christus; en hoe zwarter wij zijn in ons eigen oog, des te liefelijker schijnt ons de Heere Jezus toe.
Hij, die uw naam in waarheid kent,
zal, Heer, op U in zijn ellend’
vertrouwen, wijl Gij nooit liet zuchten
hen, die gelovig tot U vluchten.
Ps. 9:10