Aanschouwt de rotssteen, daar gijlieden uit gehouwen zijt, en de holligheid des bornputs, daar gij uitgegraven zijt. Jesaja 51:1
Het is als wilde de Heere hier door de pen van zijn Profeet onze ogen vestigen op onze oorsprong. En wat is die? Dezelfde steengroef, waaruit de andere stenen komen. Zo gij en ik, door Gods genade, „levende stenen” zijt, komen wij uit dezelfde groeve met de dode, ongelovige, niet wedergeboren wereld; in dat opzicht is er geen verschil. Neen, wij zijn misschien dieper gezonken in de groeve, dan enigen dergenen aan wie God zijn genade geschonken heeft, of zal schenken. Het is niet de bovenste bedding der groeve, die gebruikt wordt om tot een zuil behouwen te worden; men gaat dikwijls zeer diep in de put om het marmer te verkrijgen, dat gebeiteld moet worden tot het sieraad der zuil. Zo ook met Gods heiligen. Zij liggen niet boven in de groeve; maar de Heere moet dikwijls zeer diep afdalen, om deze stenen uit het diepste van de val naar boven te brengen, dan die welke aan de oppervlakte liggen. Ik herinner mij eens een uitdrukking gelezen te hebben van een arbeider uit een steengroeve te Portland, wie men het een en ander vroeg aangaande de zware arbeid om de steen er uit te halen. Hij zeide: „Het is genoeg zijn hart er bij in te spannen.” De steen lag zo diep en vereiste zulk een lichamelijke inspanning, dat de werkman gedwongen was niet alleen zijn ganse zwaarte, zenuwen en spieren in te spannen, maar zelfs zijn hart. Zo is het ook met de uitverkorenen. Zij zijn zo diep gezonken, in zulk een vreselijke diepte van vernedering, tot op zulk een oneindige afstand van God, zo verborgen en begraven onder alles wat goed en Gode welgevallig is, dat, om zo te zeggen, alle kracht van Jehova nodig was, om hen uit de groeve te halen. Door hen op te heffen uit de steengroeve der natuur, gebruikte hij als het ware daartoe geheel zijn hart; want waarin was Gods hart meer geopenbaard dan in de menswording van zijn eniggeboren Zoon, en in het werk, de gerechtigheid, het lijden, het bloed en de dood van de Heere Jezus Christus?
Uw hand heeft mij gemaakt en toebereid.
Ai, maak mij ook verstandig in uw wetten,
zo leer ik uw geboön en heiligheid.
Al wie U vreest, zal op mijn heilstaat letten,
verheugd dat ik, door uwe hand geleid,
niet vrucht’loos op uw woord mijn hoop mocht zetten.
Ps. 119:37