God is getrouw, door Welke gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heere. Korinthe 1:9
Wanneer God Zijn volk roept door Zijn genade, is het om ze deelgenoten te maken van de hoogste zegeningen en de hoogste heerlijkheid, die Hij aan mensen geven kan. En dat niet alleen voor de eeuwigheid, maar ook voor de tijd; zowel aan deze als aan de andere zijde van het graf. Daarom roept Hij hen toe door Zijn profeet: Ben Ik Israël een woestijn geweest, of een land van uiterste donkerheid? (Jer. 2:31). Wanneer de Heere Zijn volk roept uit de aardse vermaken, is het dan alleen om hen te voeren op paden van verdrukking en smart? Wil Hij dat ze de vleespotten van Egypte zullen verlaten om de hongerdood te sterven in een woeste, huilende wildernis? Dit was de klacht van de vroegere murmureerders, die Mozes beschuldigden dat hij hen uit Egypte geleid had om hen van dorst te laten sterven. Ontneemt Hij hun de aardse vermaken om ze te verdoemen in ellende en wanhoop? O nee! Hij roept hen zelfs in deze tijd tot de grootste voorrechten en de hoogste gunst, die Zijn eeuwige liefde hun kon schenken. Zij is niet minder dan ‘de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heere,’ opdat zij hier door genade gemeenschap zouden hebben met de Zoon van God, en hiernamaals deelgenoten van Zijn heerlijkheid zouden zijn.
Lezen: 1 Korinthe 1:1-17