De vreze des Heeren zal zijn schat zijn. Jesaja 33:6
„De vreze des Heeren zal zijn schat zijn”. En o, welk een schat is deze vreze! In oude tijden was een schat gewoonlijk verborgen. Hij was verborgen voor het oog des mensen, hij was opgelegd en werd niet ter bezichtiging gesteld. In de oudheid hielden de rijke mensen de plaats, waar hun schatten verborgen waren, geheim, opdat die niet door geweldenaars zouden weggenomen worden. Zo is het ook in het geestelijke. De vreze des Heeren is in het hart verborgen; zij ligt diep in de ziel, zij wordt niet ten toon gesteld, maar ligt buiten het gezicht in iemands consciëntie. Doch ofschoon voor anderen verborgen en somtijds ook voor onszelf, deze vreze des Heeren zal haar kracht doen gelden wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Er kunnen tijden zijn, dat wij als verhard schijnen en de consciëntie als toegeschroeid is; de zonden schijnen zulk een kracht over ons te hebben en dwaze en boze begeerten ons zo te vervoeren, dat wij geen stofje van de vreze Gods in ons kunnen bemerken en onze ziel roept uit: Wat zal er van mij worden! Waar ga ik heen! Wat zal er in de toekomst van mij worden, zulk een ellendeling als ik ben! Maar plaats hem in zulke omstandigheden zoals bijvoorbeeld Jozef wedervoer, dan zal hij bevinden, dat de vreze des Heeren in hem is een fontein des levens, een heilige verheuging in zijn ziel. Dus deze vreze des Heeren, die een deel is van de hemelse schat, handelt waar het nodig is. En hoe meer het leven Gods in de ziel wordt waargenomen, hoe meer deze uitvloeit als een fontein des levens, om af te wijken van de strikken des doods. Hoe levendiger de vreze Gods zich in het hart zal doen gelden, en hoe meer de Geest van God met kracht in de consciëntie werkt, hoe dieper de vreze Gods zich in de ziel zal wortelen.