Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden). En heeft ons mede opgewekt. Efeze 2:4, 5, 6
Achttienhonderd jaren zijn voorbijgegaan sedert het lichaam van Christus werd levend gemaakt in het graf; maar de geestelijke vrucht van die levendmaking komt tot alle uitverkorenen en zal zich uitstrekken tot aan het einde der eeuwen. Nu, uit kracht van deze levendmaking doet het leven zijn intrede in de ziel wanneer de Heilige Geest aan Zijn voornemen gevolg gaat geven. U heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart. Met de levendmaking komen levende indrukken, als overtuiging van zonde, een schuldige consciëntie, de vreze Gods, een verslagen hart, de geest des gebeds, berouw; in één woord: dit is het eerste werk der genade in de ziel. Gelijk in het lichaam van Christus, toen het door de Heilige Geest werd levend gemaakt, levensbewegingen waren eer het lichaam het graf verliet, zo zijn er levensbewegingen in de ziel van een kind van God door de levendmakende bewerkingen van God de Heilige Geest, vóór zij wordt opgewekt. Zij is in het leven gebracht en uit kracht van die levendmaking ziet, gevoelt, vreest, roept, bidt zij en ziet zij uit naar genade. Elk vermogen van het vernieuwde gemoed van de zondaar is levend en open voor de dingen van God. Nooit zullen wij bidden, leren, horen en de zekerheid der eeuwige dingen beseffen, dan alleen wanneer het de Heere door Zijn Geest behaagt ons in het geestelijke leven te brengen. Maar dan is er nog geen opstanding, de levendmaking gaat vooraf. Maar gelijk toen de adem des Heiligen Geestes, om zo te spreken, het lichaam van Christus, zoals het in het graf lag, levend maakte, dit slechts een voorbereiding was voor de opstanding van dat dode lichaam uit het graf, evenzo zijn de levendmakende bewerkingen van God de Heilige Geest in het hart van een kind van God slechts voorbereidselen voor de opwekking met Christus. Christus’ lichaam bleef niet in het graf, ofschoon het daarin reeds levend was. Zo is het ook met diegenen, die God levend gemaakt heeft, en die nog liggen in het graf der zonde, ellende en ongerechtigheid, en niettemin zuchten, klagen en bedelen om genade; ook zij zullen gewisselijk worden uitgebracht. Christus’ lichaam werd daar niet gelaten toen het was levend gemaakt; ook zal niemand van u, die levend gemaakt zijt, gelaten worden in uw zonde en ellende, in uw veroordeling en schuld. Hetzelfde Goddelijke werk, dat u in het geestelijke leven stelde, zal u uit deze staat van onrust en benauwdheid halen en met Christus doen opstaan, gelijk het geschiedde met Zijn lichaam toen Hij uit het graf uitging.