Ik en de Vader zijn één. Johannes 8:30
Er is veel haarkloverij in het gemoed van sommige mensen over de uitdrukking „het bloed Gods”. Hoe, zeggen zij, kon de Godheid bloeden? Hoe kon de Godheid lijden? Doch indien het niet is het bloed van Hem, Die God was, dan mocht ik ook evenzeer ter zaligheid mijn vertrouwen stellen op het bloed van één der moordenaren, die met Hem gekruisigd zijn. Wat is Christus’ menselijke natuur? Het is de rots, waarop zo menig schoon schip heeft gestoten. Het is niet een persoon met een onderscheiden bestaan, dus afgescheiden van de Godheid van Christus; maar het is een natuur, hetgeen de Heilige, Geest noemt: „dat Heilige”, Lukas 1:35; een „lichaam, dat God Hem had toebereid”, Hebr. 10:5. Het is de menselijke natuur, aangenomen tot een gemeenzame, verborgen en onverklaarbare vereniging met de Persoon van de Zoon van God. Zodat, wat ook de menselijke natuur deed en leed, krachtens de gemeenzaamheid en de vereniging met de Zoon van God, de Zoon van God dit deed en leed. Bloedde de natuur? Zij bloedde als hebbende vereniging met de Godheid; zijnde, om zo te spreken, het instrument, waarvan de Godheid gebruik maakte. Om een voorbeeld te gebruiken: Gelijk mijn ziel door middel van mijn hand een voorwerp aanraakt, of haar gedachten uitspreekt door mijn tong, evenzo is het met de Godheid; Zelf niet in staat om te bloeden, bloedde zij door de mensheid. Leed die natuur? Het was niet het blote lijden van een menselijk persoon, gelijk een mens lijden kon; maar het was het lijden van een heilige natuur in directe vereniging met de Persoon van de Zoon van God. En gehoorzaamde die natuur? Zo, dat te redekavelen over de uitdrukking „het bloed Gods” niets minder is dan een streep te geven door een grote, fundamentele waarheid. Men kon op dezelfde, grond ook bezwaar hebben tegen de uitdrukking: „De Heere onze gerechtigheid”, gelijk de profeet daarvan spreekt: „En dit is de naam, waarmede men Hem noemen zal: De Heere onze gerechtigheid”, Jer. 23:6. Wie is onze gerechtigheid anders dan de Zoon van God? En wat was die gerechtigheid anders dan de gehoorzaamheid van Zijn menselijke natuur; want de Godheid kon evenmin gehoorzamen als zij kon lijden en bloeden; En toch is Jehova onze gerechtigheid. En als wij er nu niet op tegen hebben te spreken van de „gerechtigheid Gods”, waarom zouden wij dit wel hebben tegen de uitdrukking „het bloed Gods”? Nu, dit is de grote verborgenheid, die het geloof omhelst en die dierbaar is voor het hart van iedere ziel, door God onderwezen. Welk een kracht en werking ziet het geloof in deze offerande, wanneer het deksel des harten wordt weggenomen! Welk een verzoening voor de zonde door het bloed des Zoons Gods mag zij aanschouwen! Het geloof beschouwt dit niet als het bloed van een mens. Kan het bloed van een mens- de zonde wegnemen? Maar wanneer wij het zien als het bloed des Zoons Gods, welk een waarde, kracht, vermogen en heerlijkheid blinken er in uit! Doch tenzij het deksel van het hart wordt weggenomen, kunnen wij niet zien; ook kunnen wij niet — tenzij de Geest het ons bevindelijk doet verstaan — iets kennen van de Goddelijke waardij, die er in dit bloed is om onze schuldige consciëntie te reinigen.