Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? Handelingen 16:30
Ik neem aan dat u zich met religie bezighoudt; dat de ernstige realiteit van de eeuwigheid in meer of mindere mate op uw geweten drukt, en dat uw ogen zijn geopend voor het kwaad van de zonde en uw eigen kwaad als zondaar. Ik spreek niet tegen stokken en stenen; ik spreek tegen u die God willen vrezen en met een zuiver hart voor Zijn aangezicht willen komen. Als u niets gelegen is aan de verlossing van uw ziel, houdt u van veel dingen die buiten het bereik van de onbeperkte genade vallen. Geld, kleding, vermaak, de genoegens die zich overal aandienen, ofschoon zo hol als het graf en zo leeg als het plezier van een dronken man, betoveren uw geest en nemen uw gedachten in beslag, zodat er geen plaats voor Christus en het evangelie in uw geweten is. Maar als u zich enigszins bekommert om uw eeuwige toestand, en ertoe komt uit te roepen: ‘Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?’ (vs. 30), dan vraag ik u, wat kunt u in de plaats van onbeperkte genade stellen? U bent vast niet zo dwaas dat u uw eigen werken in haar plaats stelt. U bent vast niet zo onwetend over uw vervallen staat tegenover God, en over wat er in de Schrift wordt onthuld over de weg tot verlossing door het verzoenende bloed van Jezus, dat u de woorden en werken van de mens in de plaats van de woorden en de werken van de God-mens stelt. U twijfelt wellicht aan uw eigen recht op Zijn verzoenende bloed, maar u betwijfelt niet dat de verlossing geheel uit de genade voortkomt, en dat uw ziel alleen door de genade kan worden verlost. En waarom zou u niet worden verlost? De genade heeft toch reeds talloze trofeeën aan de voeten van de Verlosser gelegd! Menigten verdorven stakkers, zielen die op geen andere wijze meer konden worden geholpen, heeft de onbeperkte genade opgezocht, hen gered van hun vernietiging, geplukt uit de kaken van de hel, en verlost uit de hand van degene die sterker was dan zij, zodat ze zijn gekomen en hebben gejuicht op de hoogte van Sion, en zijn toegevloeid tot des Heeren goed! (Jer. 31:12).
Lezen: handelingen 16:16-34