O Heere! behoud; die Koning verhore ons, ten dage van ons roepen. Psalm 20:10
Alleen de Koning kan ons goed doen. Hij alleen kan ons verlossen, ons zegenen en ons laten genieten van Zijn liefde; ons beschermen tegen onze vijanden; Zijn tedere zorg aan ons hart schenken; ons hier gelukkig maken en ons naar de eeuwige zaligheid hierna meenemen. ‘Die Koning verhore ons ten dage van ons roepen’ als rovers ons belagen; als deze afvalligen door de straten rennen; als deze begeerten, zoals zovele van Zijn en onze vijanden, sterk en springlevend zijn, laat Hem zich openbaren; laat Hem onze vijanden uiteendrijven; laat Hem komen en ons hart en onze gevoelens opeisen en Zichzelf als onze Koning en Heerser openbaren. Is dit nu niet het gevoel van een levende ziel om vol schaamte en smart te zijn, vol zelfverachting zo’n stakker te zijn, en toch Jezus niet kunnen opgeven? Ofschoon aan de einden der aarde, toch te verlangen, kijken en smachten naar Hem; het te verdienen om in de hel te worden geworpen, maar een plaats in de hemel te begeren; vaak de duivel te dienen en toch op de borst van de Koning der koningen te willen leunen; vaak belust te zijn op de lekkernijen van de duivel, en toch gevoed willen worden met het vlees van de tafel van de Koning? ‘O Heere! behoud’, want niemand anders dan U kan zo’n stakker redden. ‘Die Koning verhore ons ten dage van ons roepen’ in uiterste nood, in schaamte, in smart. ‘Die Koning verhore ons’, niet onze smeekbeden afwijzen, niet Zijn ontstemde gezicht afwenden, en zeggen: ‘Ik geef u over’, maar liever: ‘Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm? u overleveren, o Israël? Hoe zou Iku maken als Adama, u stellen als Zeboïm? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken’ (Hos. 11:8).‘Ik zaluniet overgeven, Efraïm.’ ‘Ofschoon hij een opstandig kind is; ofschoon hij vanaf de schoot een overtreder is gebleken, kan Ik hem niet overgeven, omdat Ik hem heb liefgehad.’ Daarom kan en wil de Koning Die voor Zijn Kerk is gestorven en zo’n machtige werk voor haar heeft verricht, haar niet overgeven, maar Hij zal haar redden met eeuwigdurende verlossing, en haar bewijzen dat waar de zonde in overvloed is voorgekomen, de genade ‘veel overvloediger voorkomt’.
Lezen: Mattheus 15:21-28