En nu, wat verwacht ik, o Heere? Mijn hoop, die is op U. Psalm 39:8
Als we kunnen zeggen: ‘Mijn hoop, die is op U’, gesteld in de Heere Jezus, in Zijn meedogende gemoed, in Zijn verzoenende bloed, in Zijn volbrachte werk, in Zijn rechtvaardigende rechtvaardigheid, omdat ik wezenlijk ben verenigd met Hem als het Hoofd van de Kerk, ‘God boven allen, te prijzen in der eeuwigheid’ (Rom. 9: S); als we kunnen zeggen: ‘Mijn hoop is zo in Hem gesteld, gericht op Zijn hart’, dan volgt: ‘Wat verwacht ik?’ Zo lang als onze hoop uiterlijk op Hem is, niet innerlijk in Hem is gesteld, verwachten we veel zaken. We zijn dan nog niet volledig afgescheiden van de wereld; we zijn nog niet gekomen bij de dodelijke haal van het mes die al onze eigen rechtvaardigheid in stukken hakt; het mes heeft de loot nog niet geheel doorgesneden om hem te scheiden van de oude stam. Maar als we kunnen zeggen: ‘Mijn hoop, die is op U’, alle hoop van mijn ziel, alle genegenheid van mijn ziel, al het verlangen van mijn ziel is in het kostbare Lam van God gesteld – dan kunnen we zeggen: ‘Wat verwacht ik?’ ‘Is mijn alles niet daar? Is mijn hoop niet daarop gericht? Is Hij niet Degene Die mijn genegenheid gewonnen heeft, de Heere van mijn hart, de God van mijn ziel en de Gids voor mijn voeten? Is Hij niet mijn Schepper, Behouder, Verlosser en Middelaar?’ ‘Wat verwacht ik?’ Zal ik naar het schepsel gaan als de Schepper er is? Me tot een mens wenden als God er is? Naar een aardworm gaan, als de Heere, de Rots der Eeuwigheid, er is? ‘Wat verwacht ik?’ ‘Welnu, ik verwacht U, omdat mijn hoop op U is, en omdat ik alles uit U verwacht te ontvangen.’
Lezen: Kolossensen 1:16-29