Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp. Markus 9:24
Er bestaat een uiterst nauw verband tussen elke genade in de ziel en de geest van gebed in het gemoed. Het leven Gods in de borst van de gelovige daalt en stijgt, stroomt weg en weer binnen, recht evenredig aan en volledig in overeenstemming met het binnenkomen en vertrekken van de Geest van genade en gebed. Geloof en gebed gaan hand in hand naar de troon, waarbij ze elkaar wederzijds versterken terwijl ze naar de genadetroon toegaan. Hoe meer de geest van geloof in mij aanwezig is, des te meer is de geest van gebed in mij aanwezig. Het geloof ziet de zegening, het gebed smeekt ervan te mogen genieten; het geloof versterkt het gebed om te vragen; door het gebed wordt het geloof versterkt. Door hun vereniging wordt de barmhartigheid persoonlijk bezit: ‘Alle dingen, die gij biddende begeert, gelooft, dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden.’ (Mark. 11:21). Toen Mozes zijn hand ophief, was Israël de sterkste; toen Mozes zijn hand neerliet, was Amalek de sterkste (Ex. 17:11). Maar aangezien deze geest van geloof makkelijk getemperd raakt, want zelfs Mozes, de man Gods, kon zijn hand niet lang genoeg opheffen, hebben wij hopelijk de wijsheid en barmhartigheid om de dingen te vermijden waarvan we uit vroegere ervaring weten dat ze het geloof verzwakken en het gebed in de weg staan. Verstrengeling in wereldse aangelegenheden, behalve voor zover absoluut noodzakelijk, is een van de zekerste belemmeringen voor het leven Gods die op ons pad kan komen. Sommigen van Gods kinderen worden zo door zaken of hun dagelijks werk in beslag genomen, dat ze noodzakelijkerwijs veel met de wereld te maken hebben. Maar dit is voor hen noch een verleiding, noch een zonde als ze niet in de geest ervan zijn verstrengeld of erdoor zijn bevangen. Josef aan het hof van de farao, Daniël als de eerste van de drie vorsten aan wie honderdtwintig stadhouders rekenschap gaven, handhaafden niet alleen hun wereldse positie, maar ook hun goddelijke genade. Het is niet in de wereld zijn, maar van de wereld zijn waarin het gevaar zit. Houd de wereld op gepaste afstand, en hij zal je geen kwaad doen; laat u erdoor omhelzen, en u zult spoedig toegeven aan zijn verleidelijke invloed.
Lezen: Daniël 1