Alzo zegt de Heere, uw Verlossende Heilige Israels; Ik ben de Heere, uw God, Die u leert, wat nut is, Die u leidt op de weg die gij gaan moet. Jesaja 48:17
Men zou moeten nadenken over wat de uitwerking van onze metgezellen is die godsdienstig zijn. Als we ons in hun gezelschap begeven en over de dingen Gods spreken, moeten we de uitwerking die dit op onze gedachten heeft, beoordelen. Heeft hun gezelschap ons lichtvaardig en luchtig gemaakt? Zijn we erdoor minder aan de zonde gaan denken? Is onze vleselijkheid er losser door geworden? Heeft het hardheid, doodsheid en onvruchtbaarheid in onze geest gebracht? Heeft hun gesprek ons van de heerlijke geestesgesteldheid beroofd waarin we voordien verkeerden? Heeft hun gezelschap ons verstrengeld in een strik, of deuren voor verleiding geopend? Dan zijn deze metgezellen niet tot ons nut, en wat ze overbrengen is slechts schadelijk voor ons, niet ten goede van ons. Als we daarentegen in het gezelschap van een geoefend kind van God zijn gekomen, en het gesprek is gezegend aan onze ziel, het heeft onze gevoelens sterker tot de Heere getrokken, ons gebed meer ons element gemaakt, het heeft ons getoond dat we afgedwaald zijn, ons ervan overtuigd dat we de verkeerde paden hebben bewandeld, het heeft onze ziel verzacht en doen smelten, dan kunnen we zeggen dat het gesprek ten goede van mij is geweest; door met dit kind van God te spreken heb ik iets goeds verkregen; ik wil hem nog eens zien; moge de Heere het gesprek aan mijn ziel zegenen. Dit geldt voor elk hoofdstuk dat we lezen; dit geldt voor elk verzoek dat we opzenden. Dus de gehele dag bij alles wat we doen, moeten we voortdurend de hand van God in het oog houden, en tot onszelf zeggen: Is dit tot mijn voordeel? Is dit tot mijn nut? Leer ik hierdoor ware godsdienst?
Lezen: Psalm 119:89-104