Welgelukzalig zijt gij, o Israël, wie is u gelijk? Gij zijt een volk, verlost door de Heere. Deuteronomium 33:29
Overdenk de verlossing van Israël zoals tot stand gebracht door God de Zoon. De Zoon van God is vleesgeworden. De Zoon van God verenigde onze natuur met Zijn eigen goddelijke Persoon, en in die natuur heeft Hij geleden, gebloed, in doodsangst verkeerd en is Hij gestorven. Door Zijn gehoorzaamheid aan de wet heeft Hij een eeuwigdurende rechtvaardigheid tot stand gebracht en volvoerd, en door Zijn bloed aan het kruis te vergieten heeft Hij een zinvol offer gebracht. Kijk naar Israël en stel de vraag: ‘Wie is u gelijk? Gij zijt een volk, verlost door de Heere.’ Wat! Heeft God de Zoon u gerechtvaardigd door Zijn heerlijke gerechtigheid, en u in de fontein gewassen die Hij voor u heeft geopend in Zijn eigen kostbare bloed aan het kruis op Golgotha? Heeft God de Zoon gekermd, gezweet, gebloed en geleden en is Hij gestorven voor uw persoonlijke verlossing in dat lichaam, dat de Vader voor Hem bereidde, en dat Hij vrijwillig aannam uit gehoorzaamheid? Wie is u dan gelijk? En als u, die de toevlucht heeft genomen tot de hoop die u is voorgesteld, voor eeuwig een bewijs in uw eigen geweten heeft dat God de Zoon voor u persoonlijk, individueel heeft geleden in de hof en aan het kruis, wie is u dan gelijk? Wie zou u moeten benijden? Met wie zou u willen ruilen? Zou u, zoals Ezau, uw erfenis verkopen voor een schotel linzenmoes? Zou u uw hoop op het eeuwige leven opgeven voor welke beloning ook, of er tegen welke prijs ook afstand van doen?
Lezen: Exodus 15:1-19