Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen,die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden. Hebreeën 7:25
Nadat de ziel zeer is geplaagd, zeer beproefd, helemaal ontmanteld, vernederd en haar mond in het stof is gedrukt, wordt de weg van verlossing door een gekruisigde Immanuël aan haar geopenbaard. Er geschiedt een onthulling aan het hart door het geloof, door middel van de leer van God de Geest en de toepassing ervan, van de heerlijkheid van de Persoon van Christus, van de volheid van Christus’ rechtvaardigheid, en Jezus wordt onthuld zoals beschreven in de Heilige Schrift. En als de gezegende Geest deze dingen van Christus aan de ziel openbaart, en haar een glimp toont van wat Jezus voor de armen en hulpbehoevenden betekent, schenkt Hij tegelijkertijd en op dezelfde wijze het levende geloof in de gezegende Verlosser; en zo maakt Hij het hem mogelijk ‘ tot God te gaan door Jezus Christus’. Hij ziet nu dat er een Middelaar is; hij weet nu dat er bloed is vergoten, dat er een verzoening heeft plaatsgevonden, dat eeuwige gerechtigheid is bewerkstelligd en aangebracht, en dat Jezus de Weg, de Waarheid en het Leven is. En, als het de gezegende Geest belieft deze zaken krachtig in de ziel te openbaren en gezegend geloof te geven, waardoor er in het geweten gebruik van kan worden gemaakt, dan gaat men tot God door Jezus Christus, en smeekt men Hem het bloed van de verzoening aan het schuldige geweten toe te passen, en Zijn stervende liefde aan de ziel te openbaren.
Men zou kunnen vragen: Wat is het waardoor hij gaat? Is dit niet dat men de noodzaak ervan beseft? Het is schuld die hem naar vergiffenis doet verlangen. Het is verdoemenis die hem naar rechtvaardiging doet verlangen. Het is hulpeloosheid die hem naar hulp doet verlangen. Het is blindheid die hem naar licht doet verlangen. Het is onwetendheid die hem naar het onderricht van de gezegende Geest doet verlangen. Het is onwaardigheid die hem doet verlangen naar Jezus’ rechtschapenheid als een rechtvaardigend gewaad om zijn naaktheid te bedekken, als hij voor de troon van de Allerhoogste moet verschijnen.
Lezen: Hebreeën 7:11-28