En van onder eeuwige armen. Deuteronomium 33:27
De eeuwige armen des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, de Goddelijke Jehova, zijn onder ieder zijner kinderen, en onder hen zijnde, kunnen zij er nooit door-, noch uitvallen; maar zij worden gedragen en gesteund en door hen medegevoerd tot zij komen in de eeuwige vreugde van een Drieënige God. Zo nu deze „eeuwige armen” niet onder een mens waren, dan is zijn hart zo vol bedrog, zijn bedorven natuur zo vreselijk goddeloos, de Satan legt zoveel strikken voor zijn voet, en elk zijner schreden is van zo talrijke gevaren omringd, dat hij onherroepelijk zou moeten omkomen. Maar wat wij moeten gevoelen is, dat zijn armen onder ons zijn. De leer der „eeuwige armen” onder ons zal onze ziel niet bevredigen, zo wij gevoelen dat wij vademen diep zinken. Indien wij blijven zinken, en nog steeds zinken, en somtijds vrezen, dat wij eindelijk in de hel zullen terecht komen, dan kan de blote leer, dat de „eeuwige armen” onder Gods volk zijn, ons niet bevredigen; maar wij moeten ze onder ons gevoelen,zodat wij er op kunnen rusten en het genot smaken van er op te steunen en er eens uit te komen. Hoe veilig ligt de zuigeling in de armen der moeder zolang hij kan voelen, dat die armen het lichaam aanraken en steunen; maar zodra de moeder de arm wegneemt, vreest het wicht; het schreeuwt van angst; zolang het de druk van de armen der moeder gevoelt, slaapt het kalm en rustig voort. Zo is het ook met levende zielen; zo zij „de eeuwige armen” onder zich niet kunnen vinden, kunnen zij niet rusten in de leer alleen, dat God zijn kerk draagt; maar als zij gevoelen, dat zij gedragen worden; als er te midden van moeite, droefenis, smart en verzoeking een tastbaar leunen is op de eeuwige armen, en haar een tastbare steun gegeven wordt, dan kunnen zij er kalm en tevreden in rusten.
„Mijn hand zal, hoe ’t ook ga, hem sterken dag en nacht,
mijn arm zal hem in nood voorzien van moed en kracht.
De vijand zal hem nooit door wreev’le handelingen,
door list of hels bedrog, in uiterst’ engten dringen;
de booswicht zal ’t geweld nooit tegen hem gelukken,
noch in- noch uitlands vorst zijn zetel onderdrukken.”
Ps. 89:10