Tot uw naam, en tot uw gedachtenis is de begeerte onzer ziele. Jesaja 26:8
Hoe lieflijk en betekenisvol is de uitdrukking: „de begeerte onzer ziele!” Hoe schijnt zij onze gevoelens met zich te voeren! Hoe schijnt zij het verlangen en de uitdrukking ener ziel te beschrijven, waarin God zijn adem des Geestes van genade en barmhartigheid geblazen heeft! „De begeerte onzer ziele” — de uitgang van ons hart; het verlangen van ons inwendig zijn; de kreet, de zucht, het verlangen onzer nieuwe natuur; het zwoegen, het smachten, het uitzien, het hijgen, het hongeren, het dorsten, het zich uiten van de nieuwe mens van genade — alle zijn uitgedrukt in die lieflijke en gezegende woorden: „De begeerte onzer ziele!” En welk een barmhartigheid is het, dat er altijd in ons zijn moet: „de begeerte” ener levende ziel; dat, ofschoon de rechtvaardige wegen Gods moeilijk en gestreng, altijd in strijd zijn met alles wat de natuur wil, er toch in het hart die barmhartigheid, liefde en genade moet worden uitgestort, die de begeerte der ziel doet ontstaan naar de Naam van God. Dit wordt uitgedrukt in de woorden, die na deze volgen: „Met mijn ziel heb ik U begeerd in de nacht!” Indien gij niets meer kunt zeggen van het werk der genade in uw hart dan dat — kunt gij dan vrijelijk deze woorden gebruiken, als uitdrukkende wat gij inwendig gevoelt: „Met mijn ziel heb ik U begeerd in de nacht!” Verlangt uw ziel naar de Heere Jezus Christus? Is het altijd in de nacht, dat gij hijgend uitziet naar de openbaring zijner tegenwoordigheid, hongerig en dorstig zijt naar het ontvangen van een woord van zijn lippen; van een zoet gefluister zijner liefde tot uw ziel? Dit zijn bewijzen van genade. De vleselijke, onwedergeborene, ongodsdienstige mens heeft zulke begeerte en gevoelens als deze niet; er is niets in zijn hart, dat in overeenstemming is met de begeerte der ziel tot de Naam van God. Maar zulks is wel het geval met de rechtvaardige; want „de begeerte des rechtvaardigen zal voldaan worden.”
„Dewijl zijn ziel mij teer bemint,”
dus laat God zelf zich horen,
„heb ik voor hem als voor mijn vrind
een heilrijk lot beschoren.”
Ps 91:7