Verzadig ons in de morgenstond met uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al onze dagen. Psalm 90:14
Velen der kinderen Gods worden op een zee van grote onzekerheid, twijfel en vrees heen en weder geslingerd, omdat zij geen merkbare openbaringen van Christus aan hun ziel gehad hebben. Hij is tot hen niet ingegaan in de kracht zijner liefde; toch zeggen zij dikwijls: „Wanneer zult Gij tot mij komen? O bezoek mij met uw zaligheid; spreek een woord tot mijn ziel; U en U alleen wil ik horen, zien en kennen!” Dit nu is trekken van de genadige Heere, het geheime begin van zijn komst, de herauten zijner nadering, het aanbreken van de dag vóór de Morgenster opkomt en de Zon haar op het spoor volgt. Maar wanneer de Heere komt in een liefelijke openbaring zijner tegenwoordigheid of macht, dan wil Hij ook woning maken, waar Hij gekomen is, want nooit verlaat of begeeft Hij de ziel, die Hij eens bezocht heeft. Hij moge zo schijnen te doen; Hij moge zich terugtrekken, en wie kan Hem dan zien? Maar nooit verlaat Hij in werkelijkheid de tempel, die Hij eens door zijn tegenwoordigheid heeft versierd en geheiligd. Christus is gevormd in de harten van zijn volk tot de hope der heerlijkheid; hun lichaam is de tempel des Heiligen Geestes, en Christus woont in hen door het geloof. Ofschoon wij dikwijls treuren over zijn afwezigheid en zijn genadige tegenwoordigheid niet gevoelen zoals wij wensten, toch is Hij daar, als Hij er eens gekomen is.
Gij, die God vreest, gij allen prijst de Heer!
Dat Jakobs zaad zijn grote naam vereer’!
ontzie Hem toch, o Israël, en leer
vertrouwend wachten.
Wie mij veracht’, God wou mij niet verachten,
noch oor noch oog van mijn verdrukking wenden,
maar heeft verhoord, wanneer ik uit d’ellenden
riep naar omhoog.
Ps. 22:12