En Ik zal hem geven een witte keursteen, en op de keursteen een nieuwe naam geschreven, welke niemand kent, dan die hem ontvangt. Openbaringen 2:17
In de oude tijden gebruikte men tot het doen van rechtspraak witte en zwarte stenen. De rechters (want zij waren meer rechters dan gezworenen) spraken over de gevangene niet door een hoorbare verklaring het „schuldig” of „onschuldig” uit, zoals bij ons, maar door een witte steen in een vaas te werpen, om hun mening uit te drukken, dat de gevangene onschuldig was, en een zwarte steen, als zij het schuldig wilden uitspreken. De Heere heeft van dit beeld gebruik gemaakt. Hij zegt: „Aan hem, die overwint, zal Ik geven een witte steen”; dat is: Ik zal in zijn geweten een vrijbrief voor zijn schuld leggen. Evenals de witte steen in de vaas werd geworpen, zo ook wordt vrede en vergeving in de boezem van de zondaar gestort; en evenals de rechter bij het leggen van de witte steen in de vaas de gevangene onschuldig verklaarde, zo ook als de Heere van vrede spreekt tot de ziel, doet Hij in het hart een witte steen vallen, om hem ontslagen te verklaren van de beschuldiging der Wet en deelgenoot van zijn liefde en zijn bloed. „En op de keursteen een nieuwe naam geschreven.” Wat is die nieuwe naam? Is het niet een nieuw hart, een nieuwe natuur — Christus in de ziel de hope der heerlijkheid? Dit is een nieuwe naam „welke niemand kent, dan wie hem ontvangt.” Nieuwe gedachten van Jezus, nieuwe openbaringen der Schrift, een nieuw smelten van het hart, een nieuw verzachten van het gemoed, alles nieuw gemaakt door Hem, die ons vernieuwt „in de vernieuwing onzes gemoeds” — niemand kent deze dingen, behalve hij, die ze ontvangt. Het is alles tussen de Heere en de ziel, het is alles tussen een vergevend God en een vrijgesproken zondaar; het is alles gunst, alles genade, alles liefde, van het begin tot het einde. Genade was de aanvang, genade de voortgang, genade de voleindiging; de genade komt alle eer toe, en genade moet het werk bekronen met eeuwige zegepraal.
Loof Hem, die u vergunt uw zielsverlangen,
en ’t goede tot verzading doet ontvangen;
uw jeugd vernieuwt, gelijk eens arends jeugd.
Ps. 103:3